De rekenmethodiek van operationeel energiegebruik en materiaalgebonden emissies
Dit zijn twee verschillende aspecten, met verschillende uitdagingen. We kijken daarom eerst apart naar operationele emissies (via de WEii) en materiaalgebonden emissies (via de MGP), en zetten vervolgens de stap naar de Whole Life Carbon methodiek.WEii: Werkelijk Energie intensiteit indicator voor operationeel energiegebruik.
Operationele emissies en materiaalgebonden emissies over de gehele levensduur van een gebouw vormen samen de totale CO₂-uitstoot van een gebouw. Dit noemen we ook wel Whole Life Carbon.
Materiaalgebonden emissies + operationele emissies = Whole Life Carbon
WEii: Werkelijk Energie intensiteit indicator voor operationeel energiegebruik
WEii staat voor Werkelijke Energie Intensiteit Indicator. De WEii-score van een gebouw wordt berekend op basis van het werkelijke, gemeten, energiegebruik en het gebruiksoppervlak van het gebouw. De WEii drukken we uit in kWh per jaar per m². We gaan hierbij uit van het gebruik zoals deze op de energiemeters van een gebouw worden weergegeven.
WEii bestaat uit een rekenprotocol dat leidt tot zeven gradaties van energie-intensiteit, ofwel energiegebruik per gebouwtype. WENG, het Werkelijk Energie neutrale Gebouw en Paris Proof, een gebouw dat voldoet aan de doelstelling volgens het klimaatakkoord, zijn twee van de zeven klassen van energie-intensiteit.
Omdat we uitgaan van de meterstand, is de WEii een uniforme en objectieve methode om de werkelijke energie-intensiteit van gebouwen te beschrijven.Daardoor is heldere communicatie mogelijk over de werkelijke energieprestatie van gebouwen.
De WEii heeft een eigen website en rekenprotocol, zie ook de WEii website of ga naar het WEii-protocol.
We werken voor de methode van de WEii met kWh, niet met CO₂-equivalenten. Dit is een ander uitgangspunt, ook onze doelstellingen zijn anders opgebouwd. Wanneer we naar Whole Life Carbon toe gaan, dient energie omgezet te worden in CO₂-equivalenten om een goede vergelijking te kunnen maken.
Upfront Embodied Carbon met de MPG
In de Milieuprestatie Gebouw (MPG) systematiek berekenen we de milieuprestatie van een bouwwerk over de gehele levensduur, uitgaande van 50 jaar voor utiliteit en 75 jaar voor woningbouw. Hierbij houden we ook rekening met de potentie van recycling en hergebruik na de levensduur, waarvoor een milieubesparing kan worden toegerekend.
Om te komen tot een indicatie van de uitstoot op dit moment, maken we gebruik van een methode uit het Verenigd Koninkrijk en die daar “Upfront carbon” heet. Via deze methode kijken we alleen naar de broeikasgasemissies van bron tot realisatie van het bouwwerk; Upfront Carbon geeft die per m² bouwwerk weer. De bouwsector, inclusief leveranciers aan de bouwsector, heeft daar een wetsvoorstel gedaan om deze berekening op te nemen in de UK Building Regulations als onderdeel van het voorstel AD-Z Whole Life Carbon. In maart 2022 wordt deze wet behandeld. Download hier het rekenprotocol uit het Verenigd Koninkrijk.
LCA brondata In de Nederlandse Nationale Milieudatabase zijn brongegevens vastgelegd uit levenscyclusanalyses (LCA) van bouwproducten. Elke levensfase van een bouwproduct wordt daarin apart uiteengezet. Het overzicht hieronder laat zien welke fasen er in deze database zijn benoemd. We beperken ons nu van bron tot realisatie bouw, oftewel modules A1 t/m A5 om te sturen op de impact nu.
In het Paris Proof Embodied Carbon Protocol nemen we de MPG-berekening als uitgangspunt. Dit protocol geeft aan hoe de berekening dient te worden opgezet en gerapporteerd.
Instructies voor de berekening:
- Maak een berekening in een MPG-rekeninstrument (van NMD 3.0 of hoger)
- Stel de levensduur in op 30 jaar
- Lees Klimaatverandering (in kg CO₂ -eq.) af voor [A1-A3+ A4-A5] en tel deze bij elkaar op
- Deel door het aantal m² BVO van het bouwwerk
De uitkomst van de berekening is de “upfront carbon” per m²; Deze moet onder de grenswaarde liggen.
Het rekenprotocol voor Nederland is opgesteld door NIBE. Download hier het Paris Proof Materiaalgebonden Emissies rekenprotocol.
Waarom we voor deze uitgangspunten kiezen
Gebruiksfase B en de gekozen levensduur van 30 jaar
Een deel van de milieu-impact in de gebruiksfase zou binnen onze tijdshorizon kunnen vallen (2021-2050). De MPG software geeft niet weer welk jaar onderhoud en vervanging plaats vindt. Het is dus vanuit een MPG berekening niet mogelijk om van die ingrepen tijdsafhankelijke ingrepen te maken, zonder naar de onderliggende levensduur van ieder van de producten te kijken.
Op dit moment blijkt dat vervangingen in MPG rekeninstrumenten, volgens de rekenregels, in module A1-A3 worden meegeteld. Dit betekent dat ze voor de volledige gebouwlevensduur in onze berekening terecht komen. Dit is niet wat we willen. Naar ons idee zouden de vervangingen in module B4 terecht moeten komen, omdat vervangingen bij het gebruik horen (Module B) en niet bij productie en constructie (Module A). De discussie hierover zal wat langer duren, maar voor dit moment is ons voorstel om te rekenen met een gebouwlevensduur van 30 jaar, zodat de vervangingen tot 2050 worden meegenomen in de berekening. Deze komen dan in A1-A3 en tellen dus mee in onze embodied CO₂-equivalent-berekening.
Biogene CO₂-opslag
De LCA gegevens in de Nationale milieudatabase zijn opgesteld volgens de Bepalingsmethode milieuprestatie bouwwerken. Deze methode is gebaseerd op de Europese norm EN 15804+A2:2019. Deze Europese norm uit 2019 maakt gebruik van een nieuwe set milieueffecten en rapporteert Global Warming Potential (GWP) in drie onderliggende bijdragen. Een van die drie bijdragen is GWP-Biogenic, oftewel de bijdrage aan klimaatverandering door broeikasgassen uit plantaardige bronnen, lees: biobased materialen.
Naar verwachting werken we 2022 met de nieuwe set milieueffecten in de MPG-Dan heeft GWP-Biogenic in module A1 voor biobased producten een negatieve waarde (gelijk aan de CO₂ opname door groei). Als we dat in onze Paris Proof berekening hanteren zoals we het op dit moment doen, dan leidt dit tot negatieve waarden voor biobased producten in module A1.
Op dit moment kunnen we in het rekenprotocol nog niet rekenen aan biogeen CO₂, omdat de EN 15804:A2 nadrukkelijk stelt dat voor biobased producten niet enkel opname, maar ook vrijgave van Biogeen CO₂ bij einde leven beschouwd dient te worden en er sprake moet zijn van een balans over de gehele levensduur. Er is internationaal nog geen consensus over de manier van waarderen van opgeslagen biogeen CO₂ in het gebouw en de gehele levenscyclus daarvan. Omdat we nu aan de slag willen, wachten we hier niet op. Initiatieven die biogeen CO₂ nader onderzoeken en waarderen juichen we toe. We nemen graag zo snel mogelijk een oplossing op in het protocol, mits er een wetenschappelijke onderbouwing is die aangeeft wat wel en niet bijdraagt en hoe we dit moeten doorrekenen. We zullen hier vervolgens ook over in gesprek gaan met nationale en internationale beleidsmakers voor Nederlandse en Europese consistentie.
Een integrale Whole Life Carbon rekenmethodiek
Twee verschillende methodes moeten samengevoegd worden om integraal te sturen op Whole Life Carbon; operationele én materiaalgebonden emissies zien we immers als één geheel. Die samenvoeging kent enkele uitdagingen. Zo zijn operationele emissies continu, waar er een eenmalige carbon investering is bij de productie van (nieuwe) materialen, producten of gebouwelementen. Ook is regelgeving nog niet ingesteld op een integrale benadering.
Zeker voor renovatietrajecten is een integrale benadering relevant. Wanneer is het toevoegen van producten en materialen aan een gebouw – dus een carbon investering - te verantwoorden? Die toevoeging mag niet de operationele CO₂-winst overtreffen, dus ook de (resterende) levensduur van een gebouw moeten we meenemen.
We zijn nu nog in gesprek met experts die al langer aan de slag zijn hiermee. Wil je mee werken aan deze methodiek? Laat het ons dan vooral weten.