‘Samen maken we de duurzaamheidspuzzel compleet’
Interview Selina Roskam (BZK) en Martin Mooij (DGBC)
“Om verduurzaming te laten slagen, moeten alle neuzen dezelfde kant op staan. Iedereen heeft een rol”, zegt Selina Roskam, coördinerend beleidsmedewerker energietransitie utiliteitsbouw bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Samen met Martin Mooij, programmamanager Paris Proof bij Dutch Green Building Council (DGBC), gaat ze in gesprek over het belang van samenwerken, de behaalde successen tot nu toe en de uitdagingen die nog te wachten staan in het verduurzamen van de gebouwde omgeving.
De bouwsector staat voor aanzienlijke uitdagingen: de vraag naar duurzame, innovatieve en kwalitatief hoogwaardige projecten stijgt, terwijl de complexiteit van projecten en de druk op tijd en kosten blijven toenemen. Het belang van ketensamenwerking is daarom groot. Iedereen in de bouwketen, van overheid tot opdrachtgever, van onderaannemer tot architect, moet daarom zijn steentje bijdragen willen we de afgesproken doelen van het Klimaatakkoord van Parijs halen.
Puzzelstukjes
“We maken vanuit de overheid veel stappen op dit moment, want verduurzaming van de gebouwde omgeving is een heel urgent onderwerp. Het is belangrijk om je daarbij niet alleen op woningen te richten, maar ook op utiliteitsbouw. Dit is soms politiek wat minder interessant, omdat in winkels en kantoren geen directe stemmers wonen, maar willen we de klimaatdoelen halen dan moet de hele gebouwde omgeving verduurzamen. Ik zie het als een puzzel: iedere partij heeft een stukje, samen maken al die stukjes de puzzel compleet”.
Mooij voegt toe: “Het draait erom dat we alle partijen betrekken en dat we op één lijn zitten. Dat begon al bij de oprichting van DGBC 15 jaar geleden toen we het duurzaamheidskeurmerk BREEAM naar Nederland haaleden en zo één gemeenschappelijke taal vonden om verduurzaming meetbaar en inzichtelijk te maken. We blijven ons richten op de hele keten en proberen die ook mee te nemen, van beleggers tot toeleveranciers en adviseurs tot bouwers, en tellen nu zo’n 380 partners.”
Goed opdrachtgeverschap
Om de gebouwde omgeving te verduurzamen, zijn er meerdere ingrediënten nodig. Roskam: “Een belangrijk gegeven is goed opdrachtgeverschap. Want als de uitvraag niet goed gaat, hoe kan je dan een goede uitkomst verwachten? Bepaalde eisen verankeren in tenders en het ontwikkelen van instrumenten en sectorale routekaarten, daarbij kan de overheid helpen, maar opdrachtgevers moeten deze rol zelf ook pakken.”
Mooij zegt: “Het is belangrijk dat we allemaal het lange termijndoel voor ogen houden: waar willen we met zijn allen naartoe? Partijen moeten zich niet richten op de kleine maatregelen per kantoor of object, maar een plan hebben voor een hele portefeuille.”
Inzetten op wet- en regelgeving is een andere manier, maar niet de belangrijkste, vindt Roskam. “Wetgeving is er voor de achterblijvers, je wil liever ambitieuze doelen stellen en de keten motiveren dan alleen sturen op wetgeving om minimaal aan te voldoen. Want de noodzaak om in beweging te komen is overduidelijk. Het is goed dat DGBC-partners deze voorbeeldrol nemen met het ondertekenen van het Paris Proof Commitment.”
Wetgeving is er voor de achterblijvers, je wil liever ambitieuze doelen stellen en de keten motiveren
Zeer energie-onzuinige gebouwen
Verdere wetgeving komt er wel aan. Vooruitlopend op regels die de Europese Unie aan lidstaten gaat opleggen, onderzoekt de Rijksoverheid aanvullende regels voor zeer energie-onzuinige gebouwen. Zo zijn minimale energielabels al verplicht voor kantoren, maar deze labelplicht wordt nu ook onderzocht voor winkels, logiesgebouwen en bijeenkomstgebouwen. Hierna is het plan om hetzelfde te doen voor onderwijsgebouwen, zorggebouwen, cellen en sportaccommodaties.
Dit alles hangt samen met de ontwikkelingen rond EPBD IV, oftewel de nieuwste Europese wetgeving ‘Eisen energieprestatie van gebouwen’ die naar verwachting eind dit jaar wordt gepubliceerd. Roskam zegt: “We stellen nu voor om de minimale labelstandaarden op 1 januari 2027 vast te pinnen, waarbij in de precieze formulering van deze ondergrens rekening wordt gehouden met besluitvorming in Europa. We zoeken bijvoorbeeld uit welk label hoort bij de slechtste score van 15 procent.”
“We denken nu G, F en E, maar dat moeten we dus nog goed onderzoeken. In 2030 wordt de standaardeis opgeschroefd naar de 25 procent van de gebouwen met de slechtste labels en pak je er waarschijnlijk nog een label bij, dus waarschijnlijk wordt ook D uitgefaseerd voor 2030. Simpel gezegd: we verwachten dat de norm in 2030 op minimaal label C komt te liggen. Maar zeker is dat nog lang niet.”
Mooij reageert: “Goed om te zien dat de energielabelverplichting uitbreidt, dit zorgt voor een stuk duidelijkheid voor de markt. Die behoefte is er zeker, maar als DGBC willen wij nog een stap verder gaan. Zo’n 94 partijen hebben inmiddels het Paris Proof Commitment ondertekend en verbinden zich daarmee aan de doelstelling om het energiegebruik in de gebouwde omgeving met twee derde terug te brengen ten opzichte van het huidige gemiddelde. En daarmee ook de daarbij horende CO₂-emissies te verlagen. Dat gaat een stuk verder dan voldoen aan energielabel C.”
Doelgroepgericht
Hoe krijg je de hele keten mee? Roskam ziet het belang van doelgroepgericht communiceren: “Het verduurzamen van een school is heel anders dan bijvoorbeeld een winkel. Het is daarom goed dat er platforms zijn zoals KIP MV (Kennis- en innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed) en natuurlijk DGBC. Dit soort samenwerkingsverbanden zijn een uitstekende manier om kennis uit te wisselen, goede voorbeelden te delen en innovaties aan te jagen om zo de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed te versnellen.”
Ze vervolgt: “We zoeken daarbij nog meer medestanders die de verduurzamingsboodschap willen uitdragen en zoeken ook de samenwerking op met de provincies of juist op lokaal niveau.” Als voorbeeld noemt Roskam de bedrijventerreinen. “Dit soort plekken verduurzamen, vraagt om een collectieve lokale aanpak. Oftewel, samenwerking tussen ondernemers, vastgoedeigenaren, leveranciers, adviseurs en de overheid en het volgen van een gezamenlijke ambitie.”
“Voorbeelden uitwisselen werkt het beste, zodat je van elkaar kan leren en niet zelf het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Denk aan het split incentive, waarbij de belangen tussen verhuurder en huurder verschillen in een gebouw. Met als voorbeeld dat wanneer een verhuurder investeert in maatregelen voor energiebesparing, de gebruiker van het gebouw profiteert van de lagere energiekosten. Hoe ga je hiermee om? Hier lopen veel partijen tegenaan. Maar er zijn genoeg voorbeelden te vinden van werkbare oplossingen waar er een shared incentive is gevonden”, aldus Mooij.
Successen
Een succesvolle stap is volgens Roskam het verplichte energielabel C voor kantoren. “Je ziet dat kantooreigenaren en de financiële sector aanslaan op deze wetgeving. Banken zijn hierin leidend geworden, omdat verduurzaming samenhangt met het verstrekken van financiering. Zonder verduurzamingsplan krijg je een brown discount en wordt je financiering op die manier beknot.”
Volgens de laatste tussenstand van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op 1 juli jl. heeft 59 procent van de kantoren een energielabel C of beter, 10 procent van de kantoren heeft energielabel D of slechter en 31 procent van kantoren heeft geen energielabel. Roskam zegt hierover: “We zitten nog niet op de 100 procent, maar ik vind het bemoedigend om te zien dat er grote stappen zijn gezet. Je hoopt dat dit voor een domino-effect zorgt en een versnelling oplevert.”
Roskam vervolgt: “We zijn alle afspraken van het Klimaatakkoord aan het afvinken: de Renovatiestandaard als invulling van de Eindnorm Utiliteitsbouw, het opstellen van sectorale routekaarten, het realiseren van de portefeuilleaanpak. En de sectoren die nog geen routekaart hebben, zoals de cultuursector, kloppen aan bij ons voor een eigen routekaart.”
We zijn alle afspraken van het Klimaatakkoord aan het afvinken
Momentum en innovatie
Toch zijn we er nog niet, erkennen Mooij en Roskam. “De opgave is echt heel groot: zo gebruiken we nu in de utiliteitsbouw gecombineerd 110 petajoule aan aardgas. Dit is gelijk aan het verwarmen van zo’n 1,65 miljoen huishoudens. En we hebben nog maar 7 jaar de tijd om dit te halveren. Dat is een uitdaging, we moeten er echt een tandje bij zetten. Nieuwe normen stellen helpt al bij reductie, net als goede isolatie en het monitoren van het werkelijke energiegebruik.”
Mooij: “Het momentum is er, iedereen voelt het op zijn klompen aan dat we sneller in actie moeten komen. We moeten af van het denken in kosten, maar gaan nadenken over wat het oplevert. Niet alleen in het besparen van kosten, maar ook de maatschappelijke meerwaarde van een renovatie, zoals het vergroten van de leefbaarheid.”
“Ik zie het als de rol van de Rijksoverheid om een level playing field te organiseren, dus normering die gelijk is voor iedereen, het scheppen van helderheid en het geven van een duidelijke planning. Wat we nog missen is voldoende slimme oplossingen, daar hebben we de markt, waaronder de partners van DGBC voor, nodig. We zijn nog niet klaar met innoveren”, besluit Roskam.
We moeten af van het denken in kosten, maar gaan nadenken over wat het oplevert