Toelichtingsblad
7.1 Bouw van nieuwe gebouwen
Beschrijving economische activiteit
De ontwikkeling van bouwprojecten voor al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen door het samenbrengen van financiële, technische en fysieke middelen met het oog op latere verkoop, alsook de bouw van volledige al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen, voor eigen rekening met het oog op verkoop of voor een vast bedrag of op contractbasis. De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F41.1 en F41.2, en omvatten ook activiteiten in F43, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.
Klimaatdoel 1 Klimaatmitigatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De vraag naar primaire energie, die maatgevend is voor de energieprestatie (voetnoot 281) van het gebouw waartoe de bouw heeft geleid, ligt ten minste 10% lager dan de drempel die voor bijna-energieneutrale gebouwen dat in nationale maatregelen tot omzetting van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (voetnoot 282) is vastgesteld. De energieprestatie wordt gecertificeerd met een energieprestatiecertificaat (EPC) voor de oorspronkelijke situatie.
Voetnoot 281
De berekende hoeveelheid energie, benodigd om aan de vraag naar energie te voldoen bij normaal gebruik van het gebouw, uitgedrukt in een numerieke indicator van het totale primaire energieverbruik in kWh/m2 per jaar en gebaseerd op de betrokken nationale berekeningsmethode, zoals opgenomen in het energieprestatiecertificaat.
Op basis van de Nederlandse NTA8800-berekening wordt in dit criterium hier specifiek verwezen naar BENG 2: het maximale primair fossiel energiegebruik, in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jaar)
Voetnoot 282
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
Handreiking
Alle type gebouwen, met uitzondering van industrie, voldoen als het gebouw ten minste tien procent onder de nationaal vastgestelde drempel van energieprestatiecertificaat (EPC) dan dan wel de eisen van Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG 2) als onderdeel van de omgevingsvergunningaanvraag. Hierbij geldt dat voor nieuwbouwprojecten waarbij de omgevingsvergunning vóór 31 december 2020 is ingediend, zij een energielabel kunnen aanleveren conform de NEN 7120 (EPC) minus 10%. Vanaf 1 januari 2021 moeten nieuwbouwprojecten conform de NTA 8800 (BENG) een energielabel aanleveren om aan te tonen dat wordt voldaan aan BENG 2 eis minus 10% Voor industriegebouwen kan als equivalent een sporthal zonder warm tapwater als referentie worden aangehouden, om aan te tonen dat het gebouw ten minste tien procent onder de nationale vastgestelde drempel van BENG 2 komt (31,5 kWh/m2). Randvoorwaarden van deze berekening zijn terug te vinden in: BREEAM-NL Nieuwbouw 2020, Guidance Note 41. Voor industriegebouwen met koel- en vrieshuizen is er geen wettelijke minimale vereiste omtrent de maximale energievraag. Hierdoor is er geen referentie waar de -10% op gebaseerd kan worden. Nieuwe industriegebouwen met koel- en vrieshuizen die ten minste aan de verplichte (isolatie) eisen uit de Technische Checklist A9 van BREEAM-NL Nieuwbouw 2020 voldoen, hebben de energievraag door isolatie gereduceerd. Er wordt ingeschat dat deze projecten hiermee een vergelijkbare prestatie als dit EU Taxonomie criterium leveren. Alleen parkeergarages die onderdeel zijn van het gebouw kunnen worden meegenomen in de beoordeling van het gehele gebouw. Hiervoor kan het bruto vloer oppervlak van de parkeergarage naar rato verdeeld worden over de overige gebruiksfunctie(s) of wel als 'overige' gebruiksfunctie worden meegenomen in het geheel. Onder de Omgevingswet (Besluit bouwwerken leefomgeving) is een toelichting opgenomen in artikel 4.148 en Wijzigingsbesluit bijna energieneutrale nieuwbouw (2019, 501).
Criterium 2
Voor gebouwen van meer dan 5.000 m2 (voetnoot 283) wordt het gebouw na voltooiing van de bouw op luchtdichtheid en thermische integriteit getest (voetnoot 284) en over alle afwijkingen van de in de ontwerpfase bepaalde prestatieniveaus of defecten in de bouwschil wordt aan beleggers en klanten informatie verschaft.
Bij wijze van alternatief: als er tijdens het bouwproces robuuste en traceerbare kwaliteitscontrole processen worden toegepast, zijn die aanvaardbaar als alternatief voor tests van de thermische integriteit.
Voetnoot 283
Bij voor bewoning bestemde gebouwen gebeurt het testen voor een representatieve reeks woning-/appartementtypes.
Voetnoot 284
Het testen gebeurt overeenkomstig EN 13187 (Thermische eigenschappen van gebouwen - Kwalitatieve detectie van thermische onregelmatigheden in de gebouwschil - Infraroodmethode) en EN 13829 (Thermische eigenschappen van gebouwen - Bepaling van de luchtdoorlatendheid van gebouwen - Overdrukmethode) of gelijkwaardige normen die worden aanvaard door de voor de locatie van het gebouw bevoegde instantie voor bouwtoezicht.
Handreiking
Dit criterium is zowel voor utiliteit als woongebouwen van toepassing.
De luchtdoorlatendheid (infiltratie) is getest conform NEN-EN ISO 9972, waarbij de NEN 2686 en NEN 2687 in Nederland kan worden gevolgd. De verplichte infiltratiemetingen die worden verricht in het kader van de NTA 8800 (en bijbehorende opnameprotocollen ISSO 75.1 en 82.1) bij niet-forfaitaire waarden kunnen hiervoor worden gebruikt.
Let op: dit criterium eist – ook als in de NTA 8800-berekeningen forfaitaire infiltratiewaarden gekozen zijn – metingen voor de luchtdoorlatendheid conform de eerder genoemde NEN-normen.
Ten behoeve van het aantonen van thermische integriteit kan gebruik worden gemaakt van de bewijslasten in het definitieve energielabel conform de NTA 8800, mits dit energielabel is afgegeven door een BRL 9500-gecertificeerde adviseur.
Als alternatief voor het aantonen van de thermische integriteit kunnen metingen worden gedaan, mits deze in lijn zijn met NEN-EN 13187.
Het testen kan worden gedaan op gebouwniveau, en hoeft bij woongebouwen bijvoorbeeld niet te worden gedaan op appartementniveau, mits de test is gedaan voor een representatieve reeks van woning-/appartement types.
Criterium 3
Voor gebouwen van meer dan 5.000 m2 wordt het aardopwarmingsvermogen (Global Warming Potential, afgekort GWP) (voetnoot 286) voor de levenscyclus van het gebouw berekend voor elke levenscyclusfase; deze informatie wordt op verzoek aan investeerders en klanten verschaft. Bij voor bewoning bestemde gebouwen gebeurt de berekening en informatieverschaffing voor een representatieve reeks woning-/ appartement types.
Voetnoot 286
Het aardopwarmingsvermogen (GWP) wordt bekendgemaakt als numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kg CO₂eq/m2 (van de bruikbare binnenvloeroppervlakte) gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar. De gegevensselectie, scenariobepaling en berekeningen worden verricht overeenkomstig EN 15978. De te beoordelen onderdelen van het gebouw en technische uitrusting zijn gedefinieerd in het gemeenschappelijke EU-kader Level(s) voor indicator 1.2. Wanneer er een nationaal berekeningsinstrument bestaat of voorgeschreven is voor het verschaffen van informatie of voor het verkrijgen van bouwvergunningen, kan het desbetreffende instrument worden gebruikt voor de vereiste informatieverschaffing. Andere berekeningsinstrumenten mogen worden gebruikt als ze voldoen aan de minimumcriteria die in het gemeenschappelijk EU-kader Level(s) zijn vastgesteld. (versie van [datum van aanneming]: https://susproc.jrc.ec.europa.eu/product-bureau/product-groups/412/documents), zie de handleiding voor indicator 1.2.
Handreiking
Projecten kunnen de Global Warming Potential (GWP) aantonen, indien deze deel uit maakt van de MPG-berekening. De MPG berekening geldt zoals vermeld in de aanvraag van de omgevingsvergunning. Zie ook voetnoot 286: die stelt dat een nationaal berekeningsinstrument ingezet kan worden. Voor grondgebonden woningen en woongebouwen dient de berekening(en) gebruikt te worden waarop de omgevingsvergunning is verleend. Voor reeds verleende omgevingsvergunningen, waarvoor enkel één GWP-waarde beschikbaar is die alle levenscyclusfasen dekt, kan deze waarde worden aangehouden. De berekening mag worden gedaan op gebouwniveau, de GWP hoeft niet per appartement apart berekend te worden.
Ter informatie: de EN 15978 zal op termijn worden vervangen door EN 15941, waarvan een tweede ontwerpnorm op 1 oktober 2022 is gepubliceerd. Zodra de ontwerpnorm definitief is, zal de handreiking hierop aansluiten.
Klimaatdoel 2 Klimaatadaptatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.
Handreiking
Adaptatieoplossingen moeten zijn toegepast, in tegenstelling tot de DNSH-criteria voor klimaatadaptatie waarbij de adaptatieoplossingen binnen 5 jaar geïmplementeerd mogen worden. Voorbeelden van adaptatiemaatregelen (niet uitputtend) zijn o.a. opgenomen in het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance. Voor het opstellen van het adaptatieplan raden wij aan een deskundig persoon in te schakelen - die minimaal een afgeronde HBO-opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld. Voor dit criterium gelden geen kwantitatieve, maar kwalitatieve eisen. Dit criterium is bedoeld om de belangrijkste fysieke klimaatrisico's voortkomend uit de voorgeschreven klimaatrisico-beoordeling aan te pakken en kan naar eigen inzicht door organisaties worden onderbouwd.
Criterium 2
De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:
Criterium 2a
Screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;
Handreiking
Aan de hand van de tabel met de voorgeschreven klimaatrisico's moeten de klimaatrisico's worden geselecteerd die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. In de EU-level Technical Guidance biedt paragraaf 3.4.1 en 3.4.2.1 richtlijnen voor het uitvoeren van dit criterium. Voor het inschatten welke klimaatrisico's in Nederland moeten worden meegenomen, kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Een overzicht van de klimaatprojecties die gebruikt kunnen worden, kan je hier vinden. Deze sluiten nog niet volledig aan op de EU Taxonomie, maar vormen gezien de hoge mate van resolutie voor nu de 'best practice' voor het maken van een klimaatrisicobeoordeling van een gebouw in Nederland. Hierbij gaat het naast de klimaatrisico's die direct schade kunnen toebrengen aan de economische activiteit, ook om de klimaatrisico's die indirect - of in combinatie met andere risico's schade kunnen aanbrengen aan de economische activiteit. De economische activiteit wordt hierbij beschouwd als de nieuwbouw. Ofwel, het gebouw.
De invloed op de prestatie van de economische activiteit moet ten minste de volgende aspecten omvatten; - De stabiliteit, degelijkheid en robuustheid van de constructie - De weerbestendigheid (stresstesten en klimaatkaarten) - De duurzaamheid van de materialen - Het comfort en de gezondheid en veiligheid van de bewoners en gebruikers van het gebouw - De gevolgen voor de inrichting van het gebouw en de voortgang van de activiteiten. Aanvulling door Europese Commissie: ''The existing environmental risk inventories that include the most important and relevant climate parameters are sufficient for the time being''.
Aanhangsel A. Classificatie van klimaatgerelateerde risico's
Criterium 2b
Indien de activiteit volgens de screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en - kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;
Handreiking
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling is het van belang de economische activiteit - indien nodig - op te delen in individuele objecten - zoals de productielocaties, de transportroutes, de administratieve kantoren, toeleveranciers van materialen, etc. Elk individueel object kan en moet op deze manier worden beoordeeld op de kwetsbaarheid voor klimaatrisico's. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de verschillende klimaatprojecties op basis van klimaatscenario's. Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling zijn meerdere methodieken mogelijk. De 'EU-level Technical Guidance met specifiek paragraaf 3.4.2.2 t/m 3.4.2.4 biedt handvatten voor het uitvoeren van dit criterium. Doorloop voor het beoordelen van de materialiteit van de klimaatrisico's minimaal de volgende stappen: 1. Stel de mogelijke effecten van de ingeschatte risico's vast voor de economische activiteit; 2. Bepaal de aanvaardbare risicodrempel; 3. Controleer de gevoeligheid van de risicobeoordeling (de marge); 4. Stel vast op welke punten de risico's onaanvaardbaar zijn, wat betreft gezondheid, veiligheid, levensduur en financieel Als basis kan voor bovenstaande stappen de data uit de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Deze nationale methodiek dekt voor Nederland de klimaatrisico's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen. De kaarten van de atlas zijn gebaseerd op het IPCC5-rapport, en dekken de verschillende klimaatscenario's (RCP 2.6, 4.5, 6.0, 8.5) - met uitzondering van overstromingen. Hiervoor zijn nog geen kaarten beschikbaar die zijn gebaseerd op het IPCC. Voor het overstromingsrisico kunnen de kaarten van Rijkswaterstaat worden gebruikt als alternatief. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is via de website beschikbaar. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas. Voor internationale portefeuilles kan er tevens gebruik worden gemaakt van internationale data. Deze data is onder andere beschikbaar via CORDEX, de European Environment Agency (EEA) en de European Climate Data Explorer. Deze data heeft een minder hoge resolutie dan landelijke/lokale data, maar is wel geënt op het IPCC6-rapport en kan worden gebruikt om een internationale portefeuille te beoordelen.
Criterium 2c
Een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.
Handreiking
Op basis van de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling, worden adaptatieoplossingen in kaart gebracht, gewogen en beoordeeld als onderdeel van het adaptatieplan. Voor het opstellen van het adaptatieplan met adaptatieoplossingen, wordt aangeraden een deskundig persoon in te schakelen die minimaal een afgeronde HBO opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld. Er kunnen verschillende documenten en tools als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van het adaptatieplan. Zo zijn er onder andere adaptatieoplossingen opgenomen in het Minimale PvE uit het Convenant voor Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland (2018), Register Duurzame Leefomgeving, de Toolbox Klimaatbestendige stad en het platform van Groenblauwe Netwerken. Het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance bieden handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Criterium 2d
De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:
- Voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;
Handreiking
Voor Nederlandse projecten wordt aangeraden de Klimaateffectatlas aan te houden met het meest gedetailleerde schaalniveau. De kaarten dekken alle klimaatscenario's - van RCP 2.6 t/m RCP 8.5 - maar zijn nog niet gebaseerd op het IPCC6-rapport. Indien het klimaatrisico verwaarloosbaar is, moet minstens RCP 8.5 worden aangehouden. Voor het overstromingsrisico zijn nog geen kaarten beschikbaar conform het KNMI/IPCC. Als alternatief kan voor dit klimaatrisico kaarten van Rijkswaterstaat gebruikt worden. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is op deze website beschikbaar.
Criterium 2e
- Voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (voetnoot 566) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.
Voetnoot 566
Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door de aanwezigheid van een energieprestatiecontract of een systeem voor gebouwautomatisering en -controle in de zin van artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/31/EU.
Handreiking
Onder geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie worden data/kaarten verstaan die gebaseerd zijn op landelijke, regionale of lokale databronnen. Voor de klimaatscenario's moet worden ingeschat hoe kwetsbaar een economische activiteit is, kijkend naar het verleden. Hiervoor moet ten minste RCP 8.5 worden gedekt. Afhankelijk van het risico, moet er ook gekeken worden naar lagere RCP's. Het resultaat van elk scenario moet apart worden beoordeeld.
Criterium 3
De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtlijnen en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (voetnoot 567), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (voetnoot 568) of betaalde modellen.
Voetnoot 567
Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).
Voetnoot 568
Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.
Handreiking
Het meest recente en beschikbare IPCC-rapport moet worden aangehouden, dit betekent IPCC-6. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas.
Criterium 4
De toegepaste adaptatieoplossingen:
Criterium 4a
- Werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. bestaande ecosystemen, bestaand cultureel erfgoed etc.
Criterium 4b
- Geven zoveel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (voetnoot 569) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (voetnoot 570);
Voetnoot 569
Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
Voetnoot 570
Zie voor context over de aanwending van blauwe of groene infrastructuur hier een rapport van de Europese Commissie; https://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan. Zie onder andere de aanpak via Groenblauwe Netwerken - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl)
Criterium 4c
- Sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en - strategieën;
Handreiking
Onderbouw dit punt in een adaptatieplan. Houdt hierbij rekening met landelijke wet- en regelgeving, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, en gemeentelijke beleids- en actieplannen. Zie zo onder andere de aanpak van gemeente Amsterdam en Den Haag. Een tweetal publicaties die gebruikt kunnen worden: - Nationale Maatlat 2023 - EU-Level Technical Guidance 2023
Criterium 4d
- Worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; in geval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;
Handreiking
Voor de monitoring gelden geen eisen en/of randvoorwaarden. Wel moeten er vooraf indicatoren worden vastgesteld en vastgelegd in het adaptatieplan waarop gemonitord zal worden. Deze kunnen per economische activiteit verschillend zijn. De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling moet in ieder geval worden herzien wanneer er sprake is van veranderingen die voor een toename zorgen van bestaande klimaatrisico's of zorgen voor nieuwe klimaatrisico's - die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. Een voorbeeld van een dergelijke verandering kan een nieuwe productielocatie zijn, nieuwe toeleveranciers, of een technologische verbetering in de huidige klimaatmodellen.
Criterium 4e
- Indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screening criteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screening criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die activiteit.
Handreiking
Wanneer er een adaptatieoplossing wordt toegepast, die valt onder de technische screening criteria van één van de paragrafen van hoofdstuk 7, moet deze oplossing voldoen aan de bijbehorende Do No Significant Harm (DNSH)-criteria van die activiteit. Voorbeelden kunnen zijn; het vervangen van bestaande ramen door nieuwe energie-efficiënte ramen - waardoor de impact van hittestress in gebouwen kan worden verminderd (paragraaf 7.3), of de installatie en het onderhoud van zonnepanelen die beter tegen zware windstoten kunnen (paragraaf 7.6).
Klimaatdoel 4 Circulaire economie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1a
Al het geproduceerde bouw- en sloopafval wordt verwerkt in overeenstemming met de afvalwetgeving van de Unie en met de volledige checklist van het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, met name door sorteersystemen en audits voorafgaand aan de sloop in te stellen (voetnoot 74). De voorbereiding voor hergebruik (voetnoot 75) of recycling (voetnoot 76) van het niet- gevaarlijke bouw- en sloopafval dat op de bouwplaats wordt geproduceerd, betreft ten minste 90 % (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (voetnoot 77). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen.
Handreiking
De eis bestaat uit twee stappen: stap 1 is kwalitatief, stap 2 is kwantitatief.
Stap 1: Opvolgen van EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer (voetnoot 74). Het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer is een kwalitatieve richtlijn. Conform Bijlage F van het protocol moet er een afvalbeheerplan worden opgesteld (voetnoot 74) en, indien er aanvullende sloopwerkzaamheden zijn, moet er aanvullend een sloopplan worden opgesteld. Losse sloopactiviteiten vallen onder paragraaf 3.3. Indien sloop onderdeel is van nieuwbouw en/of renovatie, dient dit worden meegenomen onder deze paragraaf. Let op: Er dient efficiënt toezicht door plaatselijke autoriteiten of door een onafhankelijke derde aanvullend te worden gegarandeerd. Stap 2: Borgen van ten minste 90 procent hergebruik en/of recycling (voetnoot 75, 76). Het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer kan worden gebruikt als handreiking om de negentig procent-eis te halen. Indien er geen sloop heeft plaatsgevonden, kan via de afvalscheidingsrapportage het percentage hergebruik en/of recycling worden aangetoond. Dit dient conform het rapportageformat van Levels 2.2 (tabblad CW - Construction Waste) te worden vastgelegd. Level(s) is een lijst met gemeenschappelijke indicatoren opgesteld door de Europese Unie waarin de milieuprestatie gedurende de levensduur van gebouwen is vastgesteld. Indien er aanvullend sloop plaatsvindt, dient in het rapportageformat van Levels 2.2 ook het tabblad van DW - Demolition Waste te worden ingevuld (voetnoot 78). Let op: materialen die worden verbrand om energie op te wekken, of als opvulling (backfilling) worden toegepast (dit zijn ook civieltechnische toepassingen), mogen niet mee worden gerekend in het behalen van de negentig procent-eis (voetnoot 77). Definitie Gevaarlijk afvalmateriaal: afvalmateriaal met gevaarlijke afvalstoffen conform de definitie in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 1 paragraaf 1.1 artikel 1.
Criterium 1b
De exploitant van de activiteit toont aan dat de drempel van 90 % wordt nageleefd door verslag uit te brengen over Level(s) indicator 2.2 (voetnoot 78) met gebruikmaking van het Level 2-rapportage format voor verschillende afvalstromen.
Voetnoot 74
EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, bijlage F (versie van 27.6.2023).
Voetnoot 75
“Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.
Voetnoot 76
“Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
Voetnoot 77
“Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet- afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.
Handreiking
Let op: materialen als opvulling (backfilling) worden toegepast voor civieltechnische toepssingen, mogen niet mee worden gerekend in het behalen van de negentig procent-eis.
Voetnoot 78
Zie Level(s) indicator 2.2: Construction and demolition waste and materials, User Manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1).
Criterium 2
Het aardopwarmingsvermogen (GWP) gedurende de levenscyclus van het gebouw waartoe de bouw heeft geleid, is berekend voor elke fase van de levenscyclus en wordt op verzoek aan beleggers en cliënten bekendgemaakt (voetnoot 79).
Handreiking
Projecten kunnen de Global Warming Potential (GWP) aantonen, indien deze deel uitmaakt van de MPG-berekening. De MPG- berekening geldt, zoals vermeld in de aanvraag van de omgevingsvergunning. Zie ook voetnoot 79, die stelt dat een nationaal berekeningsinstrument ingezet kan worden. Voor kantoren, woningen en woongebouwen dient de berekening of dienen de berekeningen gebruikt te worden waarop de omgevingsvergunning is verleend. Voor al eerder verleende omgevingsvergunningen, waarvoor enkel één GWP-waarde beschikbaar is die alle levenscyclusfasen dekt, kan deze waarde worden aangehouden. De berekening mag worden gedaan op gebouwniveau. De GWP hoeft niet per appartement/unit apart berekend te worden. Voor overige functies geldt tot 1-1-2025 in Nederland nog geen MPG-verplichting (in Bouwbesluit), maar is deze EU Taxonomie-eis ook van toepassing. Ondanks dat het Europese framework Level(s) GO hanteert, kunnen we in Nederland gebruik maken van m² BVO, aangezien de EU Taxonomie toestaat dat nationale berekeningsinstrumenten (zoals de MPG) gebruikt mogen worden.
Voetnoot 79
Het aardopwarmingsvermogen (GWP) wordt bekendgemaakt als numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kg CO2e/m2 (van de bruikbare interne vloeroppervlakte) gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar. De gegevensselectie, scenariobepaling en berekeningen worden verricht overeenkomstig EN 15978 (BS EN 15978:2011). De te beoordelen onderdelen van het gebouw en technische uitrusting zijn gedefinieerd in het gemeenschappelijke EU-kader Level(s) voor indicator 1.2. Volgens het rapportageformaat Level(s) indicator 1.2 wordt de indicator meegedeeld als GWP fossiel, GWP biogeen, GWP landgebruik en verandering in landgebruik, alsook de som daarvan (GWP totaal). Wanneer er een nationaal berekeninstrument bestaat of voorgeschreven is voor het verschaffen van informatie of voor het verkrijgen van bouwvergunningen, kan dat instrument worden gebruikt voor de vereiste informatieverschaffing. Andere berekeningsinstrumenten mogen worden gebruikt als ze voldoen aan de minimumcriteria die in het gemeenschappelijk EU-kader Level(s) zijn vastgesteld, zie Level(s) indicator 1.2: Lifecycle Global Warming Potential (GWP), User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1).
Handreiking
Ter informatie: de EN 15978 zal worden vervangen door EN 15941, waarvan een tweede ontwerpnorm op 1 oktober 2022 is gepubliceerd. Zodra de ontwerpnorm definitief is, zal worden gedeeld hoe deze in lijn is met dit criterium. Het nationale berekeningsinstrument in Nederland, de MPG, wijkt op enkele punten af van de Level(s) indicator 1.2. Bij Level(s) moet zo ook 'B6' (het operationele energieverbruik) inzichteljk worden gemaakt en is de levensduur van woningen 75 jaar in plaats van 50 jaar. Inmiddels is het ook mogelijk om via MPG-tools een Whole Life Carbon-berekening te maken en kan dus ook de GWP voor 'B6' (het operationele energieverbruik) inzichtelijk worden gemaakt.
Criterium 3
Bouwontwerpen en -technieken ondersteunen circulariteit door de integratie van concepten voor ontwerp met het oog op aanpasbaarheid en deconstructie, zoals beschreven in respectievelijk Level(s) indicatoren 2.3 en 2.4. Naleving van deze eis wordt aangetoond door op niveau 2 verslag uit te brengen over de Level(s) indicatoren 2.3 (voetnoot 80) en 2.4 (voetnoot 81).
Handreiking
De handreiking is opgesplitst in twee delen, voor Level(s) indicator 2.3 'design for adaptability and renovation' en Levels indicator 2.4, 'design for deconstruction'.
Voetnoot 80
Zie Level(s) indicator 2.3: Design for adaptability and renovation, User manual: introductory briefing, instruction and guidance (Publication version 1.1).
Handreiking
Level(s) indicator 2.3, 'design for adaptability and renovation', sluit aan bij de Nederlandse methodieken op het gebied van adaptief vermogen. De indicatoren komen grotendeels overeen. Om aan deze eis te voldoen geldt een rapportage met eeb berekening van één van de volgende methodieken: rekentool Flextool (BREEAM-NL 2020/2014) of methode Adaptief Vermogen versie 1.1 (W/E, DGBC 2021). Momenteel werkt DGBC aan één Nederlandse methode voor Adaptief Vermogen versie 2.0, ter vervanging van bovenstaande methodieken en aansluitend op Level(s) indicator 2.3. Houd er rekening mee dat voor woningen (residential) in Level(s) indicator 2.3 nog geen methodiek is uitgewerkt. Ook in Nederland zal een aanvullende methodiek voor (grondgebonden) woningen worden opgesteld. Vooralsnog zal voor woningen gebruik gemaakt moeten worden van de methode Adaptief Vermogen 1.1 (W/E, DGBC 2021).
Voetnoot 81
Zie Level(s) indicator 2.4: Design for deconstruction user manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1).
Handreiking
Levels indicator 2.4, 'design for deconstruction', is niet in lijn met de losmaakbaarheidstools die in Nederland worden gebruikt. De Level(s) indicator richt zich op de fase daarna, namelijk op de 'hergebruikpotentie' (in gewicht). De hergebruikpotentie is een kwantitatieve bepaling die aangeeft welke materialen en elementen bij einde levensduur hergebruikt en gerecycled kunnen worden en wat wordt verbrand of gestort. In Nederland is hier nog geen methodiek voor. Wel zijn er verschillende tools die inzicht bieden, waaronder Madaster ("einde levensduurfase"), BCI ("hergebruikpotentie") of GPR ("hergebruikpotentie"). De in Nederland aanwezige tools gelden (voorlopig) als alternatieve bewijslast voor Level(s) indicator 2.4.
Criterium 4a
Het gebruik van primaire grondstoffen bij de bouw van het gebouw wordt door het gebruik van secundaire grondstoffen tot een minimum beperkt (voetnoot 82). De exploitant van de activiteit zorgt ervoor dat de drie zwaarste materiaalcategorieën die voor de bouw van het gebouw worden gebruikt, gemeten naar massa in kilogram, voldoen aan de volgende maximale totale hoeveelheden primaire grondstoffen: a) voor het gecombineerde totaal aan beton (voetnoot 83), natuursteen of geagglomereerde steen is ten hoogste 70 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; b) voor het gecombineerde totaal aan bakstenen, tegels, keramiek is ten hoogste 70% van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; c) voor biogebaseerde materialen (voetnoot 84) is ten hoogste 80% van het totale materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; d) voor het gecombineerde totaal aan glas, minerale isolatie is ten hoogste 70% van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; e) voor niet-biogebaseerde kunststoffen is ten hoogste 50% van het totale materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; f) voor metalen is ten hoogste 30% van het totale materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; g) voor gips is ten hoogste 65% van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen.
Handreiking
Aan de hand van de volgende twee stappen kan er voldaan worden aan dit criterium: 1. Stel vast wat de drie zwaarste materiaalcategorieën/-groepen zijn. Dit kan via: a. Een kwalitatieve onderbouwing op basis van het ontwerp van het gebouw of b. Verschillende rekentools en instrumenten (MPG-instrumenten of BIM-modellen). 2. Stel de percentages vast. Dit kan op basis van: a. Forfaitaire waarden, als er een betere EPD (Environmental Product Declaration) is of andere productinformatie van de leverancier, kan dit gebruikt worden als bewijslast om de percentages vast te stellen. b. Beschikbare tools zoals MPG-rekeninstrumenten, waarin ook cijfers vanuit EPD’s of andere documentatie van de leverancier is opgenomen. Bij het aantonen kan gebruik gemaakt worden van het rapportage format overeenkomstig Level(s) indicator 2.1. Houd er rekening mee dat de MPG-berekening en onderliggende Nederlandse MilieuDatabase (NMD)-data niet laat zien welke percentages hergebruik/recyclaat of primair materiaal wordt gebruikt. Ook wordt er geen onderverdeling gemaakt in de zeven materiaalcategorieën, en geeft de MPG-berekening niet altijd inzicht in het gewicht van de gekozen materialen. Dit wordt dan uitgedrukt in meters, m² of m³.
Criterium 4b
De drempelwaarden worden berekend door de secundaire grondstof af te trekken van de totale hoeveelheid van elke materiaalcategorie die in de werken wordt gebruikt, gemeten naar massa in kilogram. Indien geen informatie over het recyclinggehalte van een bouwproduct beschikbaar is, wordt het geacht voor 100% uit primaire grondstoffen te bestaan. Om de afvalhiërarchie te respecteren en dus de voorkeur te geven aan hergebruik boven recycling, moeten hergebruikte bouwproducten, inclusief die welke ter plaatse opnieuw bewerkte niet-afvalmaterialen bevatten, worden beschouwd als producten die geen primaire grondstoffen bevatten. Naleving van dit criterium wordt aangetoond door rapportage overeenkomstig de Level(s) indicator 2.1 (voetnoot 85).
Voetnoot 82
Voor de toepassing van de gedelegeerde handeling wordt onder “secundaire grondstoffen” verstaan materialen die zijn voorbereid voor hergebruik of gerecycled overeenkomstig artikel 3 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en die niet langer afval zijn overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.
Voetnoot 83
Dit betreft het materiaal beton, inclusief de bestanddelen ervan (bijvoorbeeld aggregaten). Wapeningsstaal is uitgesloten omdat dit een ander materiaal is dat onder metalen kan worden opgenomen.
Voetnoot 84
Biogebaseerde materialen worden gemaakt met behulp van biologische hulpbronnen (dieren, planten, micro-organismen en afgeleide biomassa, waaronder organisch afval), zoals gedefinieerd in COM(2018) 673. Hieronder vallen conventionele biogebaseerde materialen die van oudsher van biomassa zijn gemaakt (zoals hout, kurk, natuurlijk rubber, papier, textiel, houten bouwmaterialen) en recenter ontwikkelde materialen zoals biogebaseerde chemische stoffen of biogebaseerde kunststoffen.
Voetnoot 85
Zie Level(s) indicator 2.1: Bill of Quantities, materials and lifespans, User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), Voor de rapportage moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Bill of Quantities, materials and lifespans excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) purchases of material quantities and costs (version 1.2).
Criterium 5
De exploitant van de activiteit gebruikt elektronische instrumenten om de kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is, inclusief de gebruikte materialen en onderdelen, te beschrijven met het oog op toekomstig onderhoud, terugwinning en hergebruik, bijvoorbeeld door gebruik te maken van EN ISO 22057:2022 om milieuproductverklaringen (EPD’s) te verstrekken(86). De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en op verzoek ter beschikking gesteld aan beleggers en cliënten. Bovendien zorgt de exploitant ervoor dat deze informatie na de gebruiksduur van het gebouw op lange termijn wordt bewaard door gebruik te maken van de informatiebeheersystemen van nationale instrumenten, zoals het kadaster of openbaar register.
Voetnoot 86
ISO standard 22057:2022, Sustainability in buildings and civil engineering works — Data templates for the use of environmental product declarations (EPDs) for construction products in building information modelling (BIM) (versie van 27.6.2023)
Handreiking
'De kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is (as built) en de gebruikte materialen en componenten, ten behoeve van toekomstig onderhoud, herstel en hergebruik, kunnen inzichtelijk gemaakt worden door bijvoorbeeld het gebruik van EPD's. Het inzicht kan daarnaast worden verkregen via een MPG as built (inclusief 'bill of materials') of een gebouw-/materiaalpaspoort. De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en dient overdraagbaar te zijn, zodat deze op verzoek beschikbaar kan worden gesteld aan investeerders en klanten. De informatie moet op de lange termijn beschikbaar zijn, ook na de gebruiksduur van het gebouw, door gebruik te maken van informatiebeheersystemen. De data worden opgeslagen in een 'open formaat', bij voorkeur csv. Daarbij kan de data onderdeel uitmaken van de documentatie voor de gebouwbeheerder en een eventuele demontagehandleiding, maar dit is geen vereiste.