Toelichtingsblad
7.2 Renovatie van bestaande gebouwen
Beschrijving economische activiteit
De bouw en civieltechnische werken of de voorbereiding daarvan. De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F41 en F43, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.
Klimaatdoel 1 Klimaatmitigatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
A. De renovatie van gebouwen voldoet aan de toepasselijke voorschriften voor ingrijpende renovaties (voetnoot 298). B. Als alternatief leidt de renovatie tot een vermindering van de vraag naar primaire energie met ten minste 30% (voetnoot 299).
Voetnoot 298
Zoals bepaald in de nationale en regionale bouwvoorschriften voor ingrijpende renovaties die ter omzetting van Richtlijn 2010/31/EU zijn vastgesteld. De energieprestatie van het gebouw of het gerenoveerde deel dat wordt gemoderniseerd, voldoet aan de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties overeenkomstig de desbetreffende richtlijn.
Voetnoot 299
De initiële vraag naar primaire energie en de geraamde verbetering zijn gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek van het gebouw, een door een geaccrediteerde onafhankelijke deskundige uitgevoerde energie-audit of een andere transparante en evenredige methode, en zijn gevalideerd door middel van een energieprestatiecertificaat. De verbetering van 30% is het resultaat van een feitelijke daling van de vraag naar primaire energie (waarbij geen rekening wordt gehouden met de vermindering van de nettovraag naar primaire energie ten gevolge van hernieuwbare energiebronnen) en kan worden bereikt door middel van een reeks maatregelen binnen maximaal drie jaar.
Handreiking
A. Met de definitie uit de Omgevingswet kan worden aangetoond dat er sprake is van een ingrijpende renovatie, zie Besluit bouwwerken leefomgeving artikel 5.20. Hierin staat meer informatie over de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties. In de omgevingsvergunningsaanvraag is af te lezen of de renovatie een ingrijpende renovatie betreft. Deze informatie kan door bijvoorbeeld de financier uitgevraagd worden, om te kunnen identificeren of de financiering voor het project een ingrijpende renovatie betreft. B. Zowel vóór renovatie als na renovatie dient volgens de NTA8800 een theoretische berekening te worden gemaakt én gevalideerd van het primair energiegebruik (BENG 2). Doordat er momenteel geen uniforme methode is voor een ‘andere transparante en evenredige methode’ wordt vooralsnog de 30% primaire energievraag reductie gebaseerd op de BENG 2 waarde van het energielabel certificaat voorafgaand én na de renovatie. Waarbij in de NTA8800 berekening de opgewekte energie op nul moet worden gezet, daar het criterium aanvullend voorschrijft dat duurzaam opgewekte energie niet mee mag worden genomen in de 30% verbetering energiebesparing. De renovatiewerkzaamheden moeten binnen maximaal 3 jaar zijn afgerond. In voetnoot 299 wordt verwezen naar BENG 2 - primaire fossiele energie. Echter dient bij renovatie de opbrengst van hernieuwbare lokale opwekkingsbronnen buiten beschouwing worden gelaten. In de NTA8800 berekening moet de duurzaam opgewekte energie op nul worden gezet.
Klimaatdoel 2 Klimaatadaptatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptatieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.
Handreiking
Adaptatieoplossingen moeten zijn toegepast, in tegenstelling tot de DNSH-criteria voor klimaatadaptatie waarbij de adaptatieoplossingen binnen vijf jaar geïmplementeerd mogen worden.
Voor het adaptatieplan en de selectie van adaptatieoplossingen kan deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt.
Voorbeelden van adaptatiemaatregelen (niet uitputtend) zijn o.a. opgenomen in het EPRA-rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance.
Voor het opstellen van het adaptatieplan raden wij aan een deskundig persoon in te schakelen - die minimaal een afgeronde HBO-opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Voor dit criterium gelden geen kwantitatieve, maar kwalitatieve eisen. Dit criterium is bedoeld om de belangrijkste fysieke klimaatrisico's voortkomend uit de voorgeschreven klimaatrisico-beoordeling aan te pakken en kan naar eigen inzicht door organisaties worden onderbouwd.
Criterium 2
De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:
Criterium 2a
Screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;
Handreiking
Aan de hand van de tabel met de voorgeschreven klimaatrisico's moeten de klimaatrisico's worden geselecteerd die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. In de EU-level Technical Guidance biedt paragraaf 3.4.1 en 3.4.2.1 richtlijnen voor het uitvoeren van dit criterium.
Voor het inschatten welke klimaatrisico's in Nederland moeten worden meegenomen, kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Een overzicht van de klimaatprojecties die gebruikt kunnen worden, kan je hier vinden. Deze sluiten nog niet volledig aan op de EU Taxonomie, maar vormen gezien de hoge mate van resolutie voor nu de 'best practice' voor het maken van een klimaatrisicobeoordeling van een gebouw in Nederland. Hierbij gaat het naast de klimaatrisico's die direct schade kunnen toebrengen aan de economische activiteit, ook om de klimaatrisico's die indirect - of in combinatie met andere risico's schade kunnen aanbrengen aan de economische activiteit. De economische activiteit wordt hierbij beschouwd als renovatie van een gebouw.
De invloed op de prestatie van de economische activiteit moet ten minste de volgende aspecten omvatten;
- De stabiliteit, degelijkheid en robuustheid van de constructie
- De weerbestendigheid (stresstesten en klimaatkaarten)
- De duurzaamheid van de materialen
- Het comfort en de gezondheid en veiligheid van de bewoners en gebruikers van het gebouw
- De gevolgen voor de inrichting van het gebouw en de voortgang van de activiteiten.
Voor bestaande bouw kan voor de omgevingsscore het Framework for Climate Adaptive Buildings (deel 1) worden aangehouden. Deze geeft individuele omgevingsscores voor 8 aspecten bij Representative Concentration Pathways (RCP) 8.5 en afhankelijk van het aspect en type gebouw alleen voor een bepaald jaartal in te zetten. Gebouwen die gebouwd zijn na 2014 kunnen bijvoorbeeld (nog) niet beoordeeld worden op wateroverlast.
Aanvulling door Europese Commissie: ''The existing environmental risk inventories that include the most important and relevant climate parameters are sufficient for the time being''.
Aanhangsel A. Classificatie van klimaatgerelateerde risico's
Criterium 2b
Indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en - kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;
Handreiking
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling is het van belang de economische activiteit - indien nodig - op te delen in individuele objecten - zoals de productielocaties, de transportroutes, de administratieve kantoren, toeleveranciers van materialen, etc. Elk individueel object kan en moet op deze manier worden beoordeeld op de kwetsbaarheid voor klimaatrisico's. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de verschillende klimaatprojecties op basis van klimaatscenario's.
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling zijn meerdere methodieken mogelijk. De 'EU-level Technical Guidance met specifiek paragraaf 3.4.2.2 t/m 3.4.2.4 biedt handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Doorloop voor het beoordelen van de materialiteit van de klimaatrisico's minimaal de volgende stappen:
1. Stel de mogelijke effecten van de ingeschatte risico's vast voor de economische activiteit;
2. Bepaal de aanvaardbare risicodrempel;
3. Controleer de gevoeligheid van de risicobeoordeling (de marge); 4. Stel vast op welke punten de risico's onaanvaardbaar zijn, wat betreft gezondheid, veiligheid, levensduur en financieel.
Als basis kan voor bovenstaande stappen de data uit de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Deze nationale methodiek dekt voor Nederland de klimaatrisico's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen. De kaarten van de atlas zijn gebaseerd op het IPCC5-rapport, en dekken de verschillende klimaatscenario's (RCP 2.6, 4.5, 6.0, 8.5) - met uitzondering van overstromingen. Hiervoor zijn nog geen kaarten beschikbaar die zijn gebaseerd op het IPCC. Voor het overstromingsrisico kunnen de kaarten van Rijkswaterstaat worden gebruikt als alternatief. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is via de website beschikbaar.
De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas.
Voor internationale portefeuilles kan er tevens gebruik worden gemaakt van internationale data. Deze data is onder andere beschikbaar via CORDEX, de European Environment Agency (EEA) en de European Climate Data Explorer. Deze data heeft een minder hoge resolutie dan landelijke/lokale data, maar is wel geënt op het IPCC6-rapport en kan worden gebruikt om een internationale portefeuille te beoordelen.
Criterium 2c
Een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.
Handreiking
Op basis van de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling, worden adaptatieoplossingen in kaart gebracht, gewogen en beoordeeld als onderdeel van het adaptatieplan. Dit kan aan de hand van deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings.
Voor het opstellen van het adaptatieplan met adaptatieoplossingen, wordt aangeraden een deskundig persoon in te schakelen die minimaal een afgeronde HBO opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Er kunnen daarnaast verschillende documenten en tools als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van het adaptatieplan. Zo zijn er adaptatieoplossingen opgenomen in het Minimale PvE uit het Convenant voor Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland (2018), Register Duurzame Leefomgeving, de Toolbox Klimaatbestendige stad en het platform van Groenblauwe Netwerken. Het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance bieden handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Criterium 2d
De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:
- Voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;
Handreiking
Voor Nederlandse projecten wordt aangeraden de Klimaateffectatlas aan te houden. Houd hierbij het meest gedetailleerde schaalniveau aan. De kaarten dekken alle klimaatscenario's - van RCP 2.6 t/m RCP 8.5 - maar zijn nog niet gebaseerd op het IPCC6-rapport. Indien het klimaatrisico verwaarloosbaar is, moet minstens RCP 8.5 worden aangehouden. Voor het overstromingsrisico zijn nog geen kaarten beschikbaar conform het KNMI/IPCC. Als alternatief kan voor dit klimaatrisico kaarten van Rijkswaterstaat gebruikt worden. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is op deze website beschikbaar.
Criterium 2e
- Voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (voetnoot 566) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.
Voetnoot 566
Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door de aanwezigheid van een energieprestatiecontract of een systeem voor gebouwautomatisering en -controle in de zin van artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/31/EU.
Handreiking
Onder geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie worden data/kaarten verstaan die gebaseerd zijn op landelijke, regionale of lokale databronnen. Voor de klimaatscenario's moet worden ingeschat hoe kwetsbaar een economische activiteit is, kijkend naar het verleden. Hiervoor moet ten minste RCP 8.5 worden gedekt. Afhankelijk van het risico, moet er ook gekeken worden naar lagere RCP's. Het resultaat van elk scenario moet apart worden beoordeeld.
Criterium 3
De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtlijnen en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (voetnoot 567), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (voetnoot 568) of betaalde modellen.
Voetnoot 567
Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).
Voetnoot 568
Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.
Handreiking
Het meest recente en beschikbare IPCC-rapport moet worden aangehouden. Als best practice in Nederland kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden aangehouden. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. De data vormt echter voor nu de best practice om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen aan de Klimaateffectatlas.
Criterium 4
De toegepaste adaptatieoplossingen:
Criterium 4a
- Werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. bestaande ecosytemen, bestaand cultureel erfgoed etc.
Criterium 4b
- Geven zoveel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (voetnoot 569) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (voetnoot 570);
Voetnoot 569
Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
Voetnoot 570
Zie voor context over de aanwending van blauwe of groene infrastructuur hier een rapport van de Europese Commissie; https://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan. Zie onder andere de aanpak via Groenblauwe Netwerken - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl).
Criterium 4c
- Sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en - strategieën;
Handreiking
Onderbouw dit punt in een adaptatieplan. Houdt hierbij rekening met landelijke wet- en regelgeving, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, en gemeentelijke beleids- en actieplannen. Zie zo onder andere de aanpak van gemeente Amsterdam en Den Haag.
Een tweetal publicaties die gebruikt kunnen worden:
Criterium 4d
- Worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; in geval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;
Handreiking
Voor de monitoring gelden geen strenge eisen en/of randvoorwaarden. Wel moeten er vooraf indicatoren worden vastgesteld en vastgelegd in het adaptatieplan waarop gemonitord zal worden. Deze kunnen per economische activiteit verschillend zijn. De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling moet in ieder geval worden herzien wanneer er sprake is van veranderingen die voor een toename zorgen van bestaande klimaatrisico's of zorgen voor nieuwe klimaatrisico's - die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. Een voorbeeld van een dergelijke verandering kan een nieuwe productielocatie zijn, nieuwe toeleveranciers, of een technologische verbetering in de huidige klimaatmodellen.
Criterium 4e
- Indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screening criteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screening criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die activiteit.
Handreiking
Wanneer er een adaptatieoplossing wordt toegepast, die valt onder de technische screening criteria van één van de paragrafen, moet deze oplossing voldoen aan de bijbehorende Do No Significant Harm (DNSH)-criteria van die activiteit. Voorbeelden kunnen zijn; het vervangen van bestaande ramen door nieuwe energie-efficiënte ramen - waardoor de impact van hittestress in gebouwen kan worden verminderd (paragraaf 7.3), of de installatie en het onderhoud van zonnepanelen die beter tegen zware windstoten kunnen (paragraaf 7.6).
Klimaatdoel 4 Circulaire economie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1a
Al het geproduceerde bouw- en sloopafval wordt verwerkt in overeenstemming met de afvalwetgeving van de Unie en de volledige checklist van het EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, met name door sorteersystemen en aan de sloop voorafgaande audits in te stellen(98). De voorbereiding voor hergebruik(99)of recycling(100)van het niet- gevaarlijke bouw- en sloopafval dat op de bouwplaats wordt geproduceerd, betreft ten minste 70% (van de massa in kilogram), exclusief opvulling (101). Dit geldt niet voor in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Beschikking 2000/532/EG vastgestelde Europese lijst van afvalstoffen.
Handreiking
De eis bestaat uit twee stappen: stap 1 is kwalitatief, stap 2 is kwantitatief. Stap 1: Opvolgen van EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer (voetnoot 74) Het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer is een kwalitatieve richtlijn. Conform Bijlage F van het protocol moet er een afvalbeheerplan worden opgesteld (voetnoot 74) en, indien er aanvullende sloopwerkzaamheden zijn, moet er aanvullend een sloopplan worden opgesteld. Losse sloopactiviteiten vallen onder (EU Taxonomie) paragraaf 3.3. Indien sloop onderdeel is van nieuwbouw en/of renovatie, dient dit worden meegenomen onder deze paragraaf. Let op: Er dient efficiënt toezicht door plaatselijke autoriteiten of door een onafhankelijke derde aanvullend te worden gegarandeerd.
Stap 2: Borgen van ten minste 70 procent hergebruik en/of recycling (voetnoot 75, 76) Het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer kan worden gebruikt als handreiking om de negentig procent-eis te halen. Indien er geen sloop heeft plaatsgevonden, kan via de afvalscheidingsrapportage het percentage hergebruik en/of recycling worden aangetoond. Dit dient conform het rapportageformat van Levels 2.2 (tabblad CW - Construction Waste) te worden vastgelegd. Level(s) is een lijst met gemeenschappelijke indicatoren opgesteld door de Europese Unie waarin de milieuprestatie gedurende de levensduur van gebouwen is vastgesteld. Indien er aanvullend sloop plaatsvindt, dient in het rapportageformat van Levels 2.2 ook het tabblad van DW - Demolition Waste te worden ingevuld (voetnoot 78). Let op: materialen die worden verbrand om energie op te wekken, of als opvulling (backfilling) worden toegepast (dit zijn ook civieltechnische toepassingen), mogen niet mee worden gerekend in het behalen van de zeventig procent-eis (voetnoot 77). Definitie Gevaarlijk afvalmateriaal: afvalmateriaal met gevaarlijke afvalstoffen conform de definitie in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 1 paragraaf 1.1 artikel 1.
Criterium 1b
De exploitant van de activiteit toont aan dat de drempel van 70 % wordt nageleefd door verslag uit te brengen over Level(s) indicator 2.2(102)met gebruikmaking van het Level 2-rapportageformaat voor verschillende afvalstromen.
Voetnoot 98
EU-protocol inzake beheer van bouw- en sloopafval, bijlage F (versie van 27.6.2023).
Voetnoot 99
“Voorbereiding voor hergebruik” betekent elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze kunnen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is. Dit omvat bijvoorbeeld de voorbereiding voor hergebruik van bepaalde delen van gebouwen, zoals dakelementen, ramen, deuren, bakstenen, natuurstenen of betonnen elementen. Een voorwaarde voor de voorbereiding voor hergebruik van onderdelen van gebouwen is doorgaans de selectieve deconstructie van gebouwen of andere structuren.
Voetnoot 100
“Recycling” betekent elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.
Voetnoot 101
“Opvulling” betekent elke nuttige toepassing waarbij geschikt niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van afgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij landschapsaanleg. Afval dat voor opvulling wordt gebruikt, moet niet- afvalmaterialen vervangen, geschikt zijn voor bovengenoemde doeleinden en beperkt blijven tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doeleinden te bereiken.
Voetnoot 102
Zie Level(s) indicator 2.2: Construction and demolition waste and materials, User Manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1).
Criterium 2
Het aardopwarmingsvermogen (GWP)(103)van de renovatiewerkzaamheden aan het gebouw is berekend voor elke fase van de levenscyclus vanaf het punt van renovatie en wordt op verzoek aan beleggers en cliënten bekendgemaakt.
Voetnoot 103
Het aardopwarmingsvermogen (GWP) wordt bekendgemaakt als numerieke indicator voor elke levenscyclusfase, uitgedrukt in kg CO₂e/m² (van de bruikbare interne vloeroppervlakte) gemiddeld voor één jaar van een referentiestudieperiode van 50 jaar. De gegevensselectie, scenariobepaling en berekeningen worden verricht overeenkomstig EN 15978 (BS EN 15978:2011). De te beoordelen onderdelen van het gebouw en technische uitrusting zijn gedefinieerd in het gemeenschappelijke EU-kader Level(s) voor indicator 1.2. Volgens het rapportageformaat Level(s) indicator 1.2 wordt de indicator meegedeeld als GWP fossiel, GWP biogeen, GWP landgebruik en verandering in landgebruik, alsook de som daarvan (GWP totaal). Wanneer er een nationaal berekeninstrument bestaat of voorgeschreven is voor het verschaffen van informatie of voor het verkrijgen van bouwvergunningen, kan dat instrument worden gebruikt voor de vereiste informatieverschaffing. Andere berekeningsinstrumenten mogen worden gebruikt als ze voldoen aan de minimumcriteria die in het gemeenschappelijk EU-kader Level(s) zijn vastgesteld, zie Level(s) indicator 1.2: Lifecycle Global Warming Potential (GWP), User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1).
Handreiking
Projecten kunnen de Global Warming Potential (GWP) aantonen, indien deze deel uitmaakt van de MPG-berekening. De MPG- berekening geldt, zoals vermeld in de aanvraag van de bouwvergunning. Zie ook voetnoot 79, die stelt dat een nationaal berekeningsinstrument ingezet kan worden. De berekening mag worden gedaan op gebouwniveau. De GWP hoeft niet per appartement/unit apart berekend te worden. Voor ingrijpende renovatieprojecten is in Nederland nog geen MPG-verplichting, maar is dit criterium van toepassing. Ondanks dat het Europese framework Level(s) GO hanteert, kunnen we in Nederland gebruik maken van m² BVO, aangezien de EU Taxonomie toestaat dat nationale berekeningsinstrumenten (zoals de MPG) gebruikt mogen worden.
Criterium 3
Bouwontwerpen en -technieken ondersteunen circulariteit door de integratie van concepten voor ontwerp met het oog op aanpasbaarheid en deconstructie, zoals beschreven in respectievelijk Level(s) indicatoren 2.3 en 2.4. De exploitant van de activiteit toont naleving van deze eis aan door op niveau 2 verslag uit te brengen over de Level(s) indicatoren 2.3 (104) en 2.4 (105) .
Voetnoot 104
Zie Level(s) indicator 2.3: Design for adaptability and renovation, User manual: introductory briefing, instruction and guidance (Publication version 1.1).
Voetnoot 105
Zie Level(s) indicator 2.4: Design for deconstruction user manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1).
Handreiking
De handreiking is opgesplitst in twee delen: Level(s) indicator 2.3 'design for adaptability and renovation' en Levels indicator 2.4, 'design for deconstruction'. "Level(s) indicator 2.3, 'design for adaptability and renovation', sluit aan bij de Nederlandse methodieken op het gebied van adaptief vermogen. De indicatoren komen grotendeels overeen. Om aan deze eis te voldoen geldt een rapportage met eeb berekening van één van de volgende methodieken: rekentool Flextool (BREEAM-NL 2020/2014) of methode Adaptief Vermogen versie 1.1 (W/E, DGBC 2021). Momenteel werkt DGBC aan één Nederlandse methode voor Adaptief Vermogen versie 2.0, ter vervanging van bovenstaande methodieken en aansluitend op Level(s) indicator 2.3. Voor woningen (residential) is in Level(s) indicator 2.3 nog geen methodiek uitgewerkt. Ook in Nederland zal een aanvullende methodiek voor (grondgebonden) woningen worden opgesteld. Vooralsnog zal voor woningen gebruik gemaakt moeten worden van de methode Adaptief Vermogen 1.1 (W/E, DGBC 2021).
Levels indicator 2.4, 'design for deconstruction', is niet in lijn met de losmaakbaarheidstools die in Nederland worden gebruikt. De Level(s) indicator richt zich op de fase daarna, namelijk op de 'hergebruikpotentie' (in gewicht). De hergebruikpotentie is een kwantitatieve bepaling die aangeeft welke materialen en elementen bij einde levensduur hergebruikt en gerecycled kunnen worden en wat wordt verbrand of gestort. In Nederland is hier nog geen methodiek voor. Wel zijn er verschillende tools die inzicht bieden, waaronder Madaster (""einde levensduurfase""), BCI (""hergebruikpotentie"") of GPR (""hergebruikpotentie""). De in Nederland aanwezige tools gelden (voorlopig) als alternatieve bewijslast voor Level(s) indicator 2.4.
Criterium 4a
Ten minste 50 % van het oorspronkelijke gebouw wordt behouden. Dit moet worden berekend op basis van de bruto externe vloeroppervlakte van het oorspronkelijke gebouw aan de hand van de toepasselijke nationale of regionale meetmethode, dan wel aan de hand van de definitie van “IPMS 1” in de International Property Measurement Standards(106).
Voetnoot 106
International Property Measurement Standards: All Buildings. Published by the International Property Measurement Standards Coalition (IPMSC).
Handreiking
Er dient via een ontwerp, tekening of bestek aangetoond te worden dat 50% van het oorspronkelijke gebouw behouden blijft (50% van het BVO).
Criterium 5
Het gebruik van primaire grondstoffen bij de renovatie van het gebouw wordt door het gebruik van secundaire grondstoffen tot een minimum beperkt(107). De exploitant van de activiteit zorgt ervoor dat de drie zwaarste materiaalcategorieën die bij de renovatie van het gebouw aan het gebouw zijn toegevoegd, gemeten naar massa in kilogram, voldoen aan de volgende drempels met betrekking tot de maximale hoeveelheid gebruikte primaire grondstoffen: a) voor het gecombineerde totaal aan beton(108), natuursteen of geagglomereerde steen is ten hoogste 85 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; b) voor het gecombineerde totaal aan bakstenen, tegels, keramiek is ten hoogste 85 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; c) voor biogebaseerde materialen(109)is ten hoogste 90 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; d) voor het gecombineerde totaal aan glas, minerale isolatie is ten hoogste 85 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; e) voor niet-biogebaseerde kunststoffen is ten hoogste 75 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; f) voor metalen is ten hoogste 65 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen; g) voor gips is ten hoogste 83 % van het materiaal afkomstig van primaire grondstoffen. De drempelwaarden worden berekend door de secundaire grondstof af te trekken van de totale hoeveelheid van elke materiaalcategorie die in de werken wordt gebruikt, gemeten naar massa in kilogram. Indien geen informatie over het recyclinggehalte van het bouwproduct beschikbaar is, wordt het geacht voor 100 % uit primaire grondstoffen te bestaan. Om de afvalhiërarchie te respecteren en dus de voorkeur te geven aan hergebruik boven recycling, moeten hergebruikte bouwproducten, inclusief die welke ter plaatse opnieuw bewerkte niet-afvalmaterialen bevatten, worden beschouwd als producten die geen primaire grondstoffen bevatten. Naleving van dit criterium wordt aangetoond door rapportage overeenkomstig de Level(s) indicator 2.1(110).
Voetnoot 107
Voor de toepassing van de gedelegeerde handeling wordt onder “secundaire grondstoffen” verstaan materialen die zijn voorbereid voor hergebruik of gerecycled overeenkomstig artikel 3 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, en die niet langer afval zijn overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.
Voetnoot 108
Dit betreft het materiaal beton, inclusief de bestanddelen ervan (bijvoorbeeld aggregaten). Wapeningsstaal is uitgesloten omdat dit een ander materiaal is dat onder metalen kan worden opgenomen.
Voetnoot 109
Biogebaseerde materialen worden gemaakt met behulp van biologische hulpbronnen (dieren, planten, micro-organismen en afgeleide biomassa, waaronder organisch afval), zoals gedefinieerd in COM(2018) 673. Hieronder vallen conventionele biogebaseerde materialen die van oudsher van biomassa zijn gemaakt (zoals hout, kurk, natuurlijk rubber, papier, textiel, houten bouwmaterialen) en recenter ontwikkelde materialen zoals biogebaseerde chemische stoffen of biogebaseerde kunststoffen.
Voetnoot 110
Zie Level(s) indicator 2.1: Bill of Quantities, materials and lifespans, User manual: introductory briefing, instructions and guidance (Publication version 1.1), Voor de rapportage moet de Excel-spreadsheet op de website van de Commissie worden gebruikt: Bill of Quantities, materials and lifespans excel template: for estimating (Level 2) and recording (Level 3) purchases of material quantities and costs (version 1.2).
Handreiking
Aan de hand van de volgende twee stappen kan er voldaan worden aan dit criterium: 1. Stel vast wat de drie zwaarste materiaalcategorieën/-groepen zijn. Dit kan via: a. Een kwalitatieve onderbouwing op basis van het ontwerp van het gebouw of b. Verschillende rekentools en instrumenten (MPG-instrumenten of BIM-modellen). 2. Stel de percentages vast. Dit kan op basis van: a. Forfaitaire waarden, als er een betere EPD (Environmental Product Declaration) is of andere productinformatie van de leverancier, kan dit gebruikt worden als bewijslast om de percentages vast te stellen. b. Beschikbare tools zoals MPG-rekeninstrumenten, waarin ook cijfers vanuit EPD’s of andere documentatie van de leverancier is opgenomen. Bij het aantonen kan gebruik gemaakt worden van het rapportageformat overeenkomstig Level(s) indicator 2.1. Houd er rekening mee dat de MPG-berekening en onderliggende Nederlandse MilieuDatabase (NMD)-data niet laten zien welke percentages hergebruik/recyclaat of primair materiaal wordt gebruikt. Ook wordt er geen onderverdeling gemaakt in de zeven materiaalcategorieën, en geeft de MPG-berekening niet altijd inzicht in het gewicht van de gekozen materialen. Dit wordt dan uitgedrukt in meters, m² of m³.
Criterium 6
De exploitant van de activiteit gebruikt elektronische instrumenten om de kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is, inclusief de gebruikte materialen en onderdelen, te beschrijven met het oog op toekomstig onderhoud, terugwinning en hergebruik, bijvoorbeeld door gebruik te maken van EN ISO 22057:2022 om milieuproductverklaringen (EPD’s) te verstrekken(111). De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en op verzoek ter beschikking gesteld aan beleggers en cliënten. Bovendien zorgt de exploitant van de activiteit ervoor dat deze informatie na de gebruiksduur van het gebouw op lange termijn wordt bewaard door gebruik te maken van de informatiebeheersystemen van nationale instrumenten, zoals het kadaster of openbaar register.
Voetnoot 110
ISO standard 22057:2022, Sustainability in buildings and civil engineering works — Data templates for the use of environmental product declarations (EPDs) for construction products in building information modelling (BIM) (versie van 27.6.2023)
Handreiking
'De kenmerken van het gebouw zoals het gebouwd is (as built) en de gebruikte materialen en componenten, ten behoeve van toekomstig onderhoud, herstel en hergebruik, kunnen inzichtelijk gemaakt worden door bijvoorbeeld het gebruik van EPD's. Het inzicht kan daarnaast worden verkregen via een MPG as built (inclusief 'bill of materials') of een gebouw-/materiaalpaspoort. De informatie wordt in digitaal formaat opgeslagen en dient overdraagbaar te zijn, zodat deze op verzoek beschikbaar kan worden gesteld aan investeerders en klanten. De informatie moet op de lange termijn beschikbaar zijn, ook na de gebruiksduur van het gebouw, door gebruik te maken van informatiebeheersystemen. De data worden opgeslagen in een 'open formaat', bij voorkeur csv. Daarbij kan de data onderdeel uitmaken van de documentatie voor de gebouwbeheerder en een eventuele demontagehandleiding, maar dit is geen vereiste.