Toelichtingsblad
7.3 Energie-efficiëntie
Installatie, onderhoud en reparatie van energie-efficiënte uitrusting
Beschrijving economische activiteit
Afzonderlijke renovatiemaatregelen die bestaan in de installatie, het onderhoud of de reparatie van energie-efficiënte uitrusting.
De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42, F43, M71, C16, C17, C22, C23, C25, C27, C28, S95.21, S95.22 en C33.12, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.
Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.
Klimaatdoel 1 Klimaatmitigatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De activiteit bestaat in een van de volgende individuele maatregelen, mits daarbij wordt voldaan aan de minimumvoorschriften voor afzonderlijke componenten en systemen die zijn vastgesteld in de toepasselijke nationale maatregelen tot omzetting van Richtlijn 2010/31/EU en, indien van toepassing, energieratings worden behaald in de hoogste twee meest bevolkte energie-efficiëntieklassen overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1369 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen:
Handreiking
Richtlijn 2010/31/EU is de EPBD II. De EPBD III die in 2018 is gepubliceerd is een amendement hierop en is dus ook van toepassing. Deze EPBD is vertaald naar het Nederlandse Besluit bouwwerken leefomgeving. De hierin opgenomen eisen zijn geldend, én de energierating uit de hoogste twee meest bevolkte energie-efficiëntieklassen (indien van toepassing). Met de hoogste twee meest bevolkte energie-efficiëntieklassen worden de twee hoogste energie-efficiëntieklassen in de betreffende klassenverdeling van het product (bijv. A t/m G) bedoeld, waarbij er minmaal één of meerdere producten in de klasse zitten. Mochten er geen producten in de hoogste klasse gelabeld zijn, dan geldt de eerstvolgende lagere klasse waar producten in gelabeld zijn. Verordening (EU) 2017/1369 is de betreffende Europese energielabel-richtlijn waarvoor ondere andere witgoed, verlichting en (kleinere) klimaatinstallaties een energielabel methodiek van toepassing is. Zie eprel.ec.europa.eu voor de energielabels van deze producten.
Criterium 1a
Toevoeging van isolatie aan bestaande onderdelen van de bouwschil, zoals buitenmuren (waaronder groenmuren), daken (waaronder groendaken), lofts, kelders en benedenverdiepingen (waaronder maatregelen om de luchtdichtheid te waarborgen en maatregelen om de effecten van thermische bruggen en steigers te beperken), met bijbehorende producten om de isolatie aan de bouwschil te bevestigen (waaronder mechanische bevestigingen en kleefstoffen).
Handreiking
Voor normering omtrent het isolerende vermogen van bouwdelen gelden de volgende eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving, artikel 5.20 (energiezuinigheid): 1. Bij het verbouwen van een bouwwerk is artikel 4.149 niet van toepassing en is het in artikel 4.152 bedoelde niveau voor de warmteweerstand niet lager dan 1,4 m².K/W of geldt het rechtens verkregen niveau als dat hoger is. 2. In afwijking van het eerste lid geldt bij het vernieuwen of vervangen van isolatielagen een warmteweerstand van ten minste 2,6 m².K/W voor een vloer, 1,4 m².K/W voor een gevel en 2,1 m².K/W voor een dak, bepaald volgens NTA 8800, en bij het vernieuwen of vervangen van ramen, deuren en kozijnen een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2W/m².K, bepaald volgens NTA 8800, of het rechtens verkregen niveau als dat hoger is. 3. Bij het geheel oprichten of geheel vernieuwen van een dakkapel of van een bijbehorend bouwwerk gelden, in afwijking van het eerste lid, de in de artikelen 4.152 en 4.153 aangegeven prestatieniveaus. 4. Bij een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn energieprestatie gebouwen geldt, in afwijking van het eerste lid, het in artikel 4.152 aangegeven prestatieniveau. 5. Van ingrijpende renovatie is sprake wanneer meer dan 25% van de oppervlakte van de bouwschil, bepaald volgens ISSO 75.1, wordt verbouwd en deze verbouw de integrale bouwschil betreft. 6. Bij een ingrijpende renovatie als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn energieprestatie gebouwen waarbij een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming of ruimtekoeling wordt geplaatst, gedeeltelijk vernieuwd, veranderd of vergroot, voldoet een gebruiksfunctie aan een minimumwaarde voor hernieuwbare energie van 30 x (Aroof / Ag;tot) kWh/m2.jr, bepaald volgens NTA 8800, waarbij Aroof / Ag;tot ten hoogste 1,0 is. 7. Het zesde lid is niet van toepassing op een bouwwerk: a. voor zover artikel 4.155 van toepassing is; b. dat is aangesloten of aantoonbaar binnen drie jaar na de renovatie wordt aangesloten op een warmtenet als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet; c. voor zover het als gevolg van locatiegebonden omstandigheden of bouwtechnische belemmeringen niet mogelijk is aan de minimumwaarde voor hernieuwbare energie te voldoen; of d. waarbij de maatregelen die nodig zijn om aan de minimumwaarde voor hernieuwbare energie te voldoen een terugverdientijd hebben van meer dan 10 jaar, mits de maximale hoeveelheid hernieuwbare energie wordt gerealiseerd die mogelijk is met maatregelen die een terugverdientijd hebben van ten hoogste 10 jaar. 8. Bij het beoordelen of een uitzondering als bedoeld in het zevende lid van toepassing is, kan gebruikgemaakt worden van de Leidraad eis hernieuwbare energie bij ingrijpende renovatie.
Criterium 1b
Vervanging van bestaande ramen door nieuwe energie-efficiënte ramen.
Handreiking
Bij het vernieuwen of vervangen van ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2W/m².K. Als het gaat om ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) van ten hoogste 2,2 W/m².K bepaald volgens NTA 8800. Deze warmtedoorgangscoëfficient kan doorgaans alleen gehaald worden met dubbel HR glas. Omdat bestaande kozijnen met enkel glas niet geschikt zijn voor dubbel glas is er bij dit tweede lid van uitgegaan dat de ramen en deuren altijd gelijk met de kozijnen worden vernieuwd of vervangen. De ISDE+ subsidie stelt hogere eisen aan de isolatie van glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie dan de EU Taxonomie. Partijen die ISDE+ subsidie behalen, kunnen hiermee automatisch aan dit criterium van de EU Taxonomie voldoen. Zie hier voor meer informatie over de ISDE+ subsidie.
Criterium 1c
Vervanging van bestaande buitendeuren door nieuwe energie-efficiënte deuren.
Handreiking
Bij het vernieuwen of vervangen van ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2W/m².K. Als het gaat om ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) van ten hoogste 2,2 W/m².K bepaald volgens NTA 8800. Deze warmtedoorgangscoëfficient kan alleen gehaald worden met dubbel HR glas. Omdat bestaande kozijnen met enkel glas niet geschikt zijn voor dubbel glas is er bij dit tweede lid van uitgegaan dat de ramen en deuren altijd gelijk met de kozijnen worden vernieuwd of vervangen. De ISDE+ subsidie stelt hogere eisen aan de isolatie van glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie dan de EU Taxonomie. Partijen die ISDE+ subsidie behalen, kunnen hiermee automatisch aan dit criterium van de EU Taxonomie voldoen. Zie hier voor meer informatie over de ISDE+ subsidie.
Criterium 1d
Installatie en vervanging van energie-efficiënte lichtbronnen.
Handreiking
Met de hoogste twee meest bevolkte energie-efficiëntieklassen worden de twee hoogste energie-efficiëntieklassen in de betreffende klassenverdeling (bijv. A t/m G) bedoeld, waarbij er één of meerdere producten in de klasse zitten. Alle producten moeten geregistreerd staan in de EPREL-database. Deze laat zien dat labelklassen A en B op dit moment gepopuleerd zijn.
Criterium 1e
Installatie, vervanging, onderhoud en reparatie van systemen voor verwarming, ventilatie en airconditioning (HVAC-systemen) en waterverwarmingsystemen, waaronder uitrusting voor stadsverwarming, met uiterst efficiënte technologieën.
Handreiking
Eisen aan de technische bouwsystemen Energielabels zijn alleen beschikbaar voor kleinere toestellen (verwarming tot 400 kW; airco tot 12 kW, en alleen voor split of single duct systemen); veel gebruikelijke HVAC-systemen voor grotere gebouwen vallen buiten de energielabel verplichting. Ook voor apparatuur voor stadsverwarming zijn er geen energielabels. De kleinere toestellen zullen dus aan een hogere eis (de twee hoogst gepopuleerde energielabels) moeten voldoen, dan de grotere HVAC systemen waarvoor het Besluit bouwwerken leefomgeving geldt. Voor HVAC-systemen gelden de vereisten over het systeemrendement uit het Besluit bouwwerken leefomgeving, artikel 5.21 (technische bouwsystemen): 1. Bij het plaatsen of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een technisch bouwsysteem waarbij de energieprestatie wordt beïnvloed voldoet dat technische bouwsysteem aan de in tabel 5.21 opgenomen waarde voor de energieprestatie. 2. Een technisch bouwsysteem is adequaat gedimensioneerd, geïnstalleerd, ingeregeld en instelbaar. 3. Een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming is na het vervangen van een warmtegenerator zelfregulerend per verblijfsgebied of verblijfsruimte. 4. Een technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming in een bouwwerk dat is aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte is na het vervangen van de afleverset voor warmte per verblijfsgebied of verblijfsruimte zelfregulerend. 5. Als een technisch bouwsysteem bestaat uit een combinatie van de in de tabel opgenomen bouwsystemen, worden de in het eerste lid bedoelde eisen naar rato berekend op basis van de eisen die gelden voor de systemen die deel uitmaken van de combinatie. 6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing als de kosten voor het aanbrengen van zelfregulerende apparatuur meer dan 20% bedragen van de kosten van het technisch bouwsysteem voor ruimteverwarming. Besluit bouwwerken leefomgeving artikel 5.21a (verslaglegging) lid 2. Bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een technisch bouwsysteem worden volstaan met documentatie van de energieprestatie van de gewijzigde onderdelen. Documentatie bevat ten minste de gegevens zoals genoemd in de ministeriële regeling. Voor meer informatie over de eisen aan het technische bouwsystemen, zie hier. Stadswarmte In Nederland is de exploitant van de stadswarmte ook verplicht zorg te dragen voor de afleverset aan het betreffende gebouw. Dit is wettelijk verankerd in de Warmtewet. De afleverset is onderdeel van de infrastructuur voor de distributie van warmte en koeling. Deze afleverset, en de algehele aanleg of renovatie van stadsverwarming- en koeling, valt onder paragraaf 4.15 van de EU Taxonomie.
Criterium 1f
Installatie van keuken- en sanitaire waterinstallaties met laag water- en energieverbruik die voldoen aan de technische specificaties van aanhangsel E van deze bijlage en die, in het geval van douchesystemen, mengdouches en douchekoppen en -kranen, een maximale waterstroom hebben van 6 l/min, blijkens een op de markt van de Unie bestaand etiket.
Handreiking
Met keuken- en sanitaire waterinstallaties met laag water- en energieverbruik worden toestellen inclusief bijbehorend waterstroomvolume bedoeld als in de DNSH-eis (3) met betrekking tot water in paragraaf 7.1 of 7.2. De maximale waterstroomvolumes voor de genoemde watertoestellen zijn van toepassing, behalve voor douches. Daarvoor geldt de eis uit dit criterium (max. 6 l/min). Dit criterium is zowel voor woongebouwen als niet-voor-bewoning bestemde bouweenheden van toepassing.
Klimaatdoel 2 Klimaatadaptatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.3 op pagina 3 en 4 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Voor dit criterium moeten adaptatieoplossingen zijn toegepast, in tegenstelling tot de DNSH-criteria voor klimaatadaptatie waarbij de adaptatieoplossingen binnen vijf jaar geïmplementeerd mogen worden.
Voorbeelden van adaptatiemaatregelen (niet uitputtend) zijn o.a. opgenomen in het EPRA-rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance.
Voor het opstellen van het adaptatieplan raden wij aan een deskundig persoon in te schakelen - die minimaal een afgeronde HBO-opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Vanaf Q1 van 2024 kan daarnaast deel 3 van het Nederlandse Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt. Dit deel gaat in op het definiëren en waarderen van gebouw- en gebiedsmaatregelen die de risico's verkleinen. Zie meer informatie over het Framework for Climate Adaptive Buildings hier.
Voor dit criterium gelden geen kwantitatieve, maar kwalitatieve eisen. Dit criterium is bedoeld om de belangrijkste fysieke klimaatrisico's voortkomend uit de voorgeschreven klimaatrisico-beoordeling aan te pakken en kan naar eigen inzicht door organisaties worden onderbouwd.
Criterium 2
De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.3 op pagina 3 en 4 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 3 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Criterium 2a
Screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;
Handreiking
Aan de hand van de tabel met de voorgeschreven klimaatrisico's moeten de klimaatrisico's worden geselecteerd die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. In de EU-level Technical Guidance biedt paragraaf 3.4.1 en 3.4.2.1 richtlijnen voor het uitvoeren van dit criterium.
Voor het inschatten welke klimaatrisico's in Nederland moeten worden meegenomen, kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Een overzicht van de klimaatprojecties die gebruikt kunnen worden, kan je hier vinden. Deze sluiten nog niet volledig aan op de EU Taxonomie, maar vormen gezien de hoge mate van resolutie voor nu de 'best practice' voor het maken van een klimaatrisicobeoordeling van een gebouw in Nederland. Hierbij gaat het naast de klimaatrisico's die direct schade kunnen toebrengen aan de economische activiteit, ook om de klimaatrisico's die indirect - of in combinatie met andere risico's schade kunnen aanbrengen aan de economische activiteit. De economische activiteit wordt hierbij beschouwd als renovatie van een gebouw.
De invloed op de prestatie van de economische activiteit moet ten minste de volgende aspecten omvatten;
- De stabiliteit, degelijkheid en robuustheid van de constructie
- De weerbestendigheid (stresstesten en klimaatkaarten)
- De duurzaamheid van de materialen
- Het comfort en de gezondheid en veiligheid van de bewoners en gebruikers van het gebouw
- De gevolgen voor de inrichting van het gebouw en de voortgang van de activiteiten.
Voor bestaande bouw kan voor de omgevingsscore het Framework for Climate Adaptive Buildings (deel 1) worden aangehouden. Deze geeft individuele omgevingsscores voor 8 aspecten bij Representative Concentration Pathways (RCP) 8.5 en afhankelijk van het aspect en type gebouw alleen voor een bepaald jaartal in te zetten. Gebouwen die gebouwd zijn na 2014 kunnen bijvoorbeeld (nog) niet beoordeeld worden op wateroverlast.
Aanvulling door Europese Commissie: ''The existing environmental risk inventories that include the most important and relevant climate parameters are sufficient for the time being''.
Aanhangsel A. Classificatie van klimaatgerelateerde risico's
Criterium 2b
Indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en - kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;
Handreiking
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling is het van belang de economische activiteit - indien nodig - op te delen in individuele objecten - zoals de productielocaties, de transportroutes, de administratieve kantoren, toeleveranciers van materialen, etc. Elk individueel object kan en moet op deze manier worden beoordeeld op de kwetsbaarheid voor klimaatrisico's. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de verschillende klimaatprojecties op basis van klimaatscenario's.
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling zijn meerdere methodieken mogelijk. De 'EU-level Technical Guidance met specifiek paragraaf 3.4.2.2 t/m 3.4.2.4 biedt handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Doorloop voor het beoordelen van de materialiteit van de klimaatrisico's minimaal de volgende stappen:
1. Stel de mogelijke effecten van de ingeschatte risico's vast voor de economische activiteit;
2. Bepaal de aanvaardbare risicodrempel;
3. Controleer de gevoeligheid van de risicobeoordeling (de marge); 4. Stel vast op welke punten de risico's onaanvaardbaar zijn, wat betreft gezondheid, veiligheid, levensduur en financieel.
Als basis kan voor bovenstaande stappen de data uit de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Deze nationale methodiek dekt voor Nederland de klimaatrisico's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen. De kaarten van de atlas zijn gebaseerd op het IPCC5-rapport, en dekken de verschillende klimaatscenario's (RCP 2.6, 4.5, 6.0, 8.5) - met uitzondering van overstromingen. Hiervoor zijn nog geen kaarten beschikbaar die zijn gebaseerd op het IPCC. Voor het overstromingsrisico kunnen de kaarten van Rijkswaterstaat worden gebruikt als alternatief. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is via de website beschikbaar.
De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas.
Voor internationale portefeuilles kan er tevens gebruik worden gemaakt van internationale data. Deze data is onder andere beschikbaar via CORDEX, de European Environment Agency (EEA) en de European Climate Data Explorer. Deze data heeft een minder hoge resolutie dan landelijke/lokale data, maar is wel geënt op het IPCC6-rapport en kan worden gebruikt om een internationale portefeuille te beoordelen.
Criterium 2c
Een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.3 op pagina 3 en 4 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 4 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Op basis van de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling, worden adaptatieoplossingen in kaart gebracht, gewogen en beoordeeld als onderdeel van het adaptatieplan.
Voor het opstellen van het adaptatieplan met adaptatieoplossingen, wordt aangeraden een deskundig persoon in te schakelen die minimaal een afgeronde HBO opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Er kunnen verschillende documenten en tools als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van het adaptatieplan. Zo zijn er onder andere adaptatieoplossingen opgenomen in het Minimale PvE uit het Convenant voor Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland (2018), Register Duurzame Leefomgeving, de Toolbox Klimaatbestendige stad en het platform van Groenblauwe Netwerken. Het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance bieden handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Vanaf Q1 van 2024 kan voor bestaande bouw ook deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt. Zie voor meer informatie hier.
Criterium 2d
De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:
- Voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;
Handreiking
Voor Nederlandse projecten wordt aangeraden de Klimaateffectatlas aan te houden. Houd hierbij het meest gedetailleerde schaalniveau aan. De kaarten dekken alle klimaatscenario's - van RCP 2.6 t/m RCP 8.5 - maar zijn nog niet gebaseerd op het IPCC6-rapport. Indien het klimaatrisico verwaarloosbaar is, moet minstens RCP 8.5 worden aangehouden. Voor het overstromingsrisico zijn nog geen kaarten beschikbaar conform het KNMI/IPCC. Als alternatief kan voor dit klimaatrisico kaarten van Rijkswaterstaat gebruikt worden. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is op deze website beschikbaar.
Criterium 2e
- Voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (voetnoot 592) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.
Voetnoot 592
Toekomstige scenario’s omvatten de trajecten voor representatieve concentratie RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.
Handreiking
Onder geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie worden data/kaarten verstaan die gebaseerd zijn op landelijke, regionale of lokale databronnen. Voor de klimaatscenario's moet worden ingeschat hoe kwetsbaar een economische activiteit is, kijkend naar het verleden. Hiervoor moet ten minste RCP 8.5 worden gedekt. Afhankelijk van het risico, moet er ook gekeken worden naar lagere RCP's. Het resultaat van elk scenario moet apart worden beoordeeld.
Criterium 3
De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtlijnen en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (voetnoot 593), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (voetnoot 594) of betaalde modellen.
Voetnoot 593
Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).
Voetnoot 594
Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.
Handreiking
Het meest recente en beschikbare IPCC-rapport moet worden aangehouden. Als best practice in Nederland kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden aangehouden. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. De data vormt echter voor nu de best practice om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen aan de Klimaateffectatlas.
Criterium 4
De toegepaste adaptatieoplossingen:
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.3 op pagina 3 en 4 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 4 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Criterium 4a
- Werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. bestaande ecosytemen, bestaand cultureel erfgoed etc.
Criterium 4b
- Geven zoveel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (voetnoot 595) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (voetnoot 596);
Voetnoot 595
Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
Voetnoot 596
Zie voor context over de aanwending van blauwe of groene infrastructuur hier een rapport van de Europese Commissie; https://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan. Zie onder andere de aanpak via Groenblauwe Netwerken - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl).
Criterium 4c
- Sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en - strategieën;
Handreiking
Onderbouw dit punt in een adaptatieplan. Houdt hierbij rekening met landelijke wet- en regelgeving, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, en gemeentelijke beleids- en actieplannen. Zie zo onder andere de aanpak van gemeente Amsterdam en Den Haag.
Een tweetal publicaties die gebruikt kunnen worden:
Criterium 4d
- Worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; in geval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;
Handreiking
Voor de monitoring gelden geen strenge eisen en/of randvoorwaarden. Wel moeten er vooraf indicatoren worden vastgesteld en vastgelegd in het adaptatieplan waarop gemonitord zal worden. Deze kunnen per economische activiteit verschillend zijn. De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling moet in ieder geval worden herzien wanneer er sprake is van veranderingen die voor een toename zorgen van bestaande klimaatrisico's of zorgen voor nieuwe klimaatrisico's - die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. Een voorbeeld van een dergelijke verandering kan een nieuwe productielocatie zijn, nieuwe toeleveranciers, of een technologische verbetering in de huidige klimaatmodellen.
Criterium 4e
- Indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screening criteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screening criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die activiteit.
Handreiking
Wanneer er een adaptatieoplossing wordt toegepast, die valt onder de technische screening criteria van één van de paragrafen, moet deze oplossing voldoen aan de bijbehorende Do No Significant Harm (DNSH)-criteria van die activiteit. Een voorbeeld kan zijn; het vervangen van bestaande ramen door nieuwe energie-efficiënte ramen - waardoor de impact van hittestress in gebouwen kan worden verminderd.