Toelichtingsblad
7.5 Gebouwmonitoringssystemen
Installatie, onderhoud en reparatie van instrumenten en apparaten voor het meten, regelen en controleren van de energieprestaties van gebouwen
Beschrijving economische activiteit
De installatie, onderhoud en reparatie van instrumenten en apparaten voor het meten, regelen en controleren van de energieprestaties van gebouwen.
De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42, F43, M71, C16, C17, C22, C23, C25, C27 en C28, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.
Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.
Klimaatdoel 1 Klimaatmitigatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
Een van de volgende activiteiten wordt bedoeld:
Criterium 1a
Installatie, onderhoud en reparatie van gezoneerde thermostaten, slimme thermostaatsystemen en sensoren, met inbegrip van bewegings- en daglichtregeling.
Handreiking
De principes van de methodiek achter slimme toepassingen wordt toegelicht in de Europese richtlijn 2018/844/EU (gebouwautomatiseringssystemen en slimme toepassingen). Zie hierin ook Bijlage I BIS. Deze richtlijn bevat echter geen definities van de slimme toepassingen. In het Bouwbesluit wordt in Artikel 6.55, Systeemeisen, specifieker gesproken over de adequate instelbaarheid van systemen, waaronder een slim ruimtethermostaat van klasse 2 of hoger en thermostatische radiatorkranen. Hierbij wordt tevens verwezen naar de Ecodesign richtlijn 2009/125/EC. Het principe achter gezoneerde thermostaatsystemen is dat de temperatuur per ruimte of zone ingesteld kan worden. De zoneregeling kan worden ingeregeld met sommige cv-ketels en met kleppen in de verwarmingsbuizen, in combinatie met één of meerdere extra thermostaten. Met één cv-ketel kunnen zo twee ruimtes of meer apart van elkaar op de gewenste temperatuur worden gehouden. Een installateur kan vertellen of de cv-ketel geschikt is voor zoneregeling. Een modern alternatief is een slimme thermostaat, die je uitbreidt met slimme radiatorknoppen. Een slimme thermostaat kan ook gebruikt worden in combinatie met stadsverwarming. Hiervoor moet de thermostaat worden aangesloten op de centrale cv-klep in de meterkast. Zo is te zien op welke kamertemperatuur de stadsverwarming is ingesteld. Weekprogramma's, zoneregeling en bediening op afstand zijn ook mogelijk bij stadsverwarming. Een installatiebedrijf of thermostatenfabrikant geeft advies over de mogelijkheden. De mogelijkheden kunnen per gebouw verschillen. Zie voor meer informatie hier.
Criterium 1b
Installatie, onderhoud en reparatie van systemen voor gebouwautomatisering en - controle, energiebeheersystemen voor gebouwen, verlichtingscontrolesystemen en energiebeheersystemen.
Handreiking
Gebouwbeheersystemen (GBS) - zie 'energiebeheersystemen voor gebouwen' Volgens de NTA 8800:2023, wordt het volgende verstaan onder een GBS; ''producten, software en diensten voor automatische regelingen, monitoring en optimalisering, menselijk ingrijpen en beheer om energie-efficiënt, economisch en veilig functioneren van de gebouwinstallaties te realiseren''. Bron (link) NTA 8800:2023 toevoegen Gebouwautomatisering- en controlesysteem (GACS) De GACS verplichting komt terug in het Wijzigingsbesluit implementatie tweede herziening richtlijn energieprestatie gebouwen, 2020, 84. a) Het energieverbruik permanent te controleren, bij te houden, te analyseren en de bijsturing ervan mogelijk te maken; b) De energie-efficiëntie van het gebouw te toetsen, rendementsverliezen van technische bouwsystemen op te sporen, en de beheerder van de voorzieningen of technische installaties te informeren over de mogelijkheden om de energie-efficiëntie te verbeteren; en c) Communicatie met verbonden technische bouwsystemen en andere apparaten in het gebouw mogelijk te maken, en interoperabel te zijn met technische bouwsystemen van verschillende soorten eigendomstechnologieën, toestellen en fabrikanten. Zie ook hier de Checklist 'Technische eisen GACS' van het RVO. Energiebeheersystemen: EBS staat voor energieregistratie-en bewakingssysteem. In de erkende maatregelenlijst (EML) staat, bij de code GA1, de volgende beschrijving: Pas een automatisch energieregistratie- en bewakingssysteem (EBS) met rapportagefunctie toe, waarbij gas- en warmte- (per uur) en elektragebruik (per kwartier) van het gebouw wordt geregistreerd. In de handleiding Energieregistratie- en bewakingssysteem van RVO is de volgende toelichting opgenomen: Het doel van de EBS is borgen van de optimale energiezuinige in- en afstellingen van klimaatinstallaties door het automatisch laten registeren en analyseren van energiegebruiken met een energieregistratie- en bewakingssysteem. De EBS-maatregel bestaat uit twee hoofdonderdelen: 1. hardware - slimme meters en energieverbruiksmanager of gebouwbeheerssysteem (GBS) en 2. jaarlijkse activiteiten - rapportage maken, analyseren en acties. Zie hier de handleiding Energieregistratie- en bewakingssysteem van RVO voor meer informatie over een EBS.
Criterium 1c
Installatie, onderhoud en reparatie van slimme meters voor gas, warmte, koeling en elektriciteit.
Handreiking
Conform de EED en vastgelegd in de Europese richtlijn 2019/944, wordt het volgende onder een slimme meter verstaan; ‘'slimme-metersysteem": een elektronisch systeem dat de elektriciteit die in het net wordt ingevoed of die uit het net wordt verbruikt kan meten, dat meer informatie verstrekt dan een conventionele meter, en dat data kan verzenden en ontvangen voor informatie-, monitoring- en controledoeleinden door middel van een vorm van elektronische communicatie''. Zie ook Artikel 19 t/m 21 van de Europese richtlijn, waarin onder Artikel 20 de functionaliteiten van slimme meters worden aangehaald. Een aantal eigenschappen van een slimme meter zijn; - De meterstanden kunnen worden doorgestuurd naar de energieleverancier. Hiervoor is GPRS/CDMA (mobiel telefoonnetwerk) dekking benodigd op de locatie. Op afstand afleesbare thermische energiemeters die alleen via RF-signalen (een radiosignaal) de meterstanden doorgeven worden niet als slim beschouwd. Zie voor meer informatie o.a. hier. - De netbeheerder genereert standaard elke maand een overzicht met daarop het energieverbruik en kosten van die periode. De netbeheerder kan en mag de meter niet vaker lezen, tenzij de gebouwgebruiker daar zelf voor kiest en toestemming voor geeft. - De meter kan ook uitgezet worden. De netbeheerder kan dan niet meer de meterstanden op afstand lezen. Zie voor een uitgebreidere toelichting o.a. hier.
Criterium 1d
Installatie, onderhoud en reparatie van gevel- en dakbedekkingselementen met een zonwerende functie, waaronder elementen die geschikt zijn voor vegetatie.
Handreiking
De term 'zonwerend' is vertaald van 'solar shading or solar control function' uit de Engelstalige EU Taxonomie. In het ontwerp kan op verschillende manieren het gebouw hierop ingericht worden. Een wit dak en/of gevel werkt zonwerend en verkoelend, daar waar de kleur wit een reflecterende functie heeft. Een groen dak en/of gevel heeft een verdampende functie en draagt naast verkoeling ook bij aan de ecologie, biodiversiteit en het klimaatadaptatieve vermogen in het gebied. Het verkoelende effect van zowel een wit dak als een groen dak en/of gevel hangt sterk af van de huidige isolatiewaarde van het gebouw, de oriëntatie van het gebouw, de thermische massa, het soort verf en het gebied waarin het gebouw zich bevindt. Verschillende studies zijn er gedaan naar het effect van het aanbrengen van groen en wit op de verkoeling van het gebouw en gebied, met uiteenlopende conclusies. Zo vond de Hogeschool van Amsterdam voor Nederlandse steden dat een toename van de fractie groen op wijk- of stadsschaal met 10 procent zal leiden tot een verkoeling van ongeveer 0,5°C. Ook reflectie van zonnestraling terug de atmosfeer in door het gebruik van witte daken en andere reflecterende stedelijke materialen zorgt ervoor dat er minder energie beschikbaar is om de lucht op te warmen, waardoor de luchttemperatuur stadsbreed omlaag gaat. Zie hier voor de studie. Een andere studie, in Chicago, trok een aanvullende conclusie; ''White roofs perform better than green roofs at reducing heat. However, they don’t bring the benefits to wildlife or rainwater that come from green roofs and their variations.'' Dergelijke inzichten kunnen worden meegenomen in de afweging welke maatregel(en) te verwerken in het ontwerp om dit criterium te borgen. Gevel- en dakbedekkingselementen kunnen ook de volgende voorzieningen zijn: - Aan de buitenzijde van het gebouw geïntegreerde maatregelen, zoals overhangende dakranden, overstekken of vaste lamellen. - Externe zonwering, zoals brise soleil, uitvalschermen, schuifschermen, buiten jaloezieën. Let op, lichtwerende middelen aan de interieurzijde, zoals verduisterde gordijnen, lamellen en jaloezieën vallen hier niet onder. Ook getint glas en raamfolie voldoen niet als voorzieningen tegen lichthinder.
Klimaatdoel 2 Klimaatadaptatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.5 op pagina 6 en 7 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Voor dit criterium moeten adaptatieoplossingen zijn toegepast, in tegenstelling tot de DNSH-criteria voor klimaatadaptatie waarbij de adaptatieoplossingen binnen vijf jaar geïmplementeerd mogen worden.
Voorbeelden van adaptatiemaatregelen (niet uitputtend) zijn o.a. opgenomen in het EPRA-rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance.
Voor het opstellen van het adaptatieplan raden wij aan een deskundig persoon in te schakelen - die minimaal een afgeronde HBO-opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Vanaf Q1 van 2024 kan daarnaast deel 3 van het Nederlandse Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt. Dit deel gaat in op het definiëren en waarderen van gebouw- en gebiedsmaatregelen die de risico's verkleinen. Zie voor meer informatie over het Framework for Climate Adaptive Buildings hier.
Voor dit criterium gelden geen kwantitatieve, maar kwalitatieve eisen. Dit criterium is bedoeld om de belangrijkste fysieke klimaatrisico's voortkomend uit de voorgeschreven klimaatrisico-beoordeling aan te pakken en kan naar eigen inzicht door organisaties worden onderbouwd.
Criterium 2
De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.5 op pagina 6 en 7 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 3 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Criterium 2a
Screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;
Handreiking
Aan de hand van de tabel met de voorgeschreven klimaatrisico's moeten de klimaatrisico's worden geselecteerd die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. In de EU-level Technical Guidance biedt paragraaf 3.4.1 en 3.4.2.1 richtlijnen voor het uitvoeren van dit criterium.
Voor het inschatten welke klimaatrisico's in Nederland moeten worden meegenomen, kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Een overzicht van de klimaatprojecties die gebruikt kunnen worden, kan je hier vinden. Deze sluiten nog niet volledig aan op de EU Taxonomie, maar vormen gezien de hoge mate van resolutie voor nu de 'best practice' voor het maken van een klimaatrisicobeoordeling van een gebouw in Nederland. Hierbij gaat het naast de klimaatrisico's die direct schade kunnen toebrengen aan de economische activiteit, ook om de klimaatrisico's die indirect - of in combinatie met andere risico's schade kunnen aanbrengen aan de economische activiteit. De economische activiteit wordt hierbij beschouwd als renovatie van een gebouw.
De invloed op de prestatie van de economische activiteit moet ten minste de volgende aspecten omvatten;
- De stabiliteit, degelijkheid en robuustheid van de constructie
- De weerbestendigheid (stresstesten en klimaatkaarten)
- De duurzaamheid van de materialen
- Het comfort en de gezondheid en veiligheid van de bewoners en gebruikers van het gebouw
- De gevolgen voor de inrichting van het gebouw en de voortgang van de activiteiten.
Voor bestaande bouw kan voor de omgevingsscore het Framework for Climate Adaptive Buildings (deel 1) worden aangehouden. Deze geeft individuele omgevingsscores voor 8 aspecten bij Representative Concentration Pathways (RCP) 8.5 en afhankelijk van het aspect en type gebouw alleen voor een bepaald jaartal in te zetten. Gebouwen die gebouwd zijn na 2014 kunnen bijvoorbeeld (nog) niet beoordeeld worden op wateroverlast.
Aanvulling door Europese Commissie: ''The existing environmental risk inventories that include the most important and relevant climate parameters are sufficient for the time being''.
Aanhangsel A. Classificatie van klimaatgerelateerde risico's
Criterium 2b
Indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en - kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;
Handreiking
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling is het van belang de economische activiteit - indien nodig - op te delen in individuele objecten - zoals de productielocaties, de transportroutes, de administratieve kantoren, toeleveranciers van materialen, etc. Elk individueel object kan en moet op deze manier worden beoordeeld op de kwetsbaarheid voor klimaatrisico's. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de verschillende klimaatprojecties op basis van klimaatscenario's.
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling zijn meerdere methodieken mogelijk. De 'EU-level Technical Guidance met specifiek paragraaf 3.4.2.2 t/m 3.4.2.4 biedt handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Doorloop voor het beoordelen van de materialiteit van de klimaatrisico's minimaal de volgende stappen:
1. Stel de mogelijke effecten van de ingeschatte risico's vast voor de economische activiteit;
2. Bepaal de aanvaardbare risicodrempel;
3. Controleer de gevoeligheid van de risicobeoordeling (de marge); 4. Stel vast op welke punten de risico's onaanvaardbaar zijn, wat betreft gezondheid, veiligheid, levensduur en financieel.
Als basis kan voor bovenstaande stappen de data uit de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Deze nationale methodiek dekt voor Nederland de klimaatrisico's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen. De kaarten van de atlas zijn gebaseerd op het IPCC5-rapport, en dekken de verschillende klimaatscenario's (RCP 2.6, 4.5, 6.0, 8.5) - met uitzondering van overstromingen. Hiervoor zijn nog geen kaarten beschikbaar die zijn gebaseerd op het IPCC. Voor het overstromingsrisico kunnen de kaarten van Rijkswaterstaat worden gebruikt als alternatief. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is via de website beschikbaar.
De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas.
Voor internationale portefeuilles kan er tevens gebruik worden gemaakt van internationale data. Deze data is onder andere beschikbaar via CORDEX, de European Environment Agency (EEA) en de European Climate Data Explorer. Deze data heeft een minder hoge resolutie dan landelijke/lokale data, maar is wel geënt op het IPCC6-rapport en kan worden gebruikt om een internationale portefeuille te beoordelen.
Criterium 2c
Een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.5 op pagina 6 en 7 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 4 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Op basis van de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling, worden adaptatieoplossingen in kaart gebracht, gewogen en beoordeeld als onderdeel van het adaptatieplan.
Voor het opstellen van het adaptatieplan met adaptatieoplossingen, wordt aangeraden een deskundig persoon in te schakelen die minimaal een afgeronde HBO opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Er kunnen verschillende documenten en tools als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van het adaptatieplan. Zo zijn er onder andere adaptatieoplossingen opgenomen in het Minimale PvE uit het Convenant voor Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland (2018), Register Duurzame Leefomgeving, de Toolbox Klimaatbestendige stad en het platform van Groenblauwe Netwerken. Het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance bieden handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Vanaf Q1 van 2024 kan voor bestaande bouw ook deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt. Zie voor meer informatie over het Framework for Climate Adaptive Buildings hier.
Criterium 2d
De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:
- Voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;
Handreiking
Voor Nederlandse projecten wordt aangeraden de Klimaateffectatlas aan te houden. Houd hierbij het meest gedetailleerde schaalniveau aan. De kaarten dekken alle klimaatscenario's - van RCP 2.6 t/m RCP 8.5 - maar zijn nog niet gebaseerd op het IPCC6-rapport. Indien het klimaatrisico verwaarloosbaar is, moet minstens RCP 8.5 worden aangehouden. Voor het overstromingsrisico zijn nog geen kaarten beschikbaar conform het KNMI/IPCC. Als alternatief kan voor dit klimaatrisico kaarten van Rijkswaterstaat gebruikt worden. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is op deze website beschikbaar.
Criterium 2e
- Voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (voetnoot 602) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.
Voetnoot 602
Toekomstige scenario’s omvatten de trajecten voor representatieve concentratie RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.
Handreiking
Onder geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie worden data/kaarten verstaan die gebaseerd zijn op landelijke, regionale of lokale databronnen. Voor de klimaatscenario's moet worden ingeschat hoe kwetsbaar een economische activiteit is, kijkend naar het verleden. Hiervoor moet ten minste RCP 8.5 worden gedekt. Afhankelijk van het risico, moet er ook gekeken worden naar lagere RCP's. Het resultaat van elk scenario moet apart worden beoordeeld.
Criterium 3
De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtlijnen en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (voetnoot 603), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (voetnoot 604) of betaalde modellen.
Voetnoot 603
Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).
Voetnoot 604
Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.
Handreiking
Het meest recente en beschikbare IPCC-rapport moet worden aangehouden. Als best practice in Nederland kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden aangehouden. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. De data vormt echter voor nu de best practice om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen aan de Klimaateffectatlas.
Criterium 4
De toegepaste adaptatieoplossingen:
Criterium 4a
- Werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. bestaande ecosytemen, bestaand cultureel erfgoed etc.
Criterium 4b
- Geven zoveel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (voetnoot 605) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (voetnoot 606);
Voetnoot 605
Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
Voetnoot 606
Zie voor context over de aanwending van blauwe of groene infrastructuur hier een rapport van de Europese Commissie; https://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan. Zie onder andere de aanpak via Groenblauwe Netwerken - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl).
Criterium 4c
- Sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en - strategieën;
Handreiking
Onderbouw dit punt in een adaptatieplan. Houdt hierbij rekening met landelijke wet- en regelgeving, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, en gemeentelijke beleids- en actieplannen. Zie zo onder andere de aanpak van gemeente Amsterdam en Den Haag.
Een tweetal publicaties die gebruikt kunnen worden:
Criterium 4d
- Worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; in geval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;
Handreiking
Voor de monitoring gelden geen strenge eisen en/of randvoorwaarden. Wel moeten er vooraf indicatoren worden vastgesteld en vastgelegd in het adaptatieplan waarop gemonitord zal worden. Deze kunnen per economische activiteit verschillend zijn. De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling moet in ieder geval worden herzien wanneer er sprake is van veranderingen die voor een toename zorgen van bestaande klimaatrisico's of zorgen voor nieuwe klimaatrisico's - die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. Een voorbeeld van een dergelijke verandering kan een nieuwe productielocatie zijn, nieuwe toeleveranciers, of een technologische verbetering in de huidige klimaatmodellen.
Criterium 4e
- Indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screening criteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screening criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die activiteit.
Handreiking
Wanneer er een adaptatieoplossing wordt toegepast, die valt onder de technische screening criteria van één van de paragrafen, moet deze oplossing voldoen aan de bijbehorende Do No Significant Harm (DNSH)-criteria van die activiteit.