Toelichtingsblad
7.6 Hernieuwbare energie
Installatie, onderhoud en reparatie van technologieën op het gebied van hernieuwbare energie
Beschrijving economische activiteit
De installatie, onderhoud en reparatie van technologieën op het gebied van hernieuwbare energie, ter plaatse.
De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42, F43, M71, C16, C17, C22, C23, C25, C27 of C28, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.
Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screening criteria.
Klimaatdoel 1 Klimaatmitigatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De activiteit bestaat in een van de volgende afzonderlijke maatregelen, indien deze ter plaatse als technische bouwsystemen zijn geïnstalleerd:
Handreiking
Met hernieuwbare energie 'ter plaatse' wordt bedoeld de hernieuwbare energiesystemen die achter de meter van het gebouw of gebruikseenheid zijn aangesloten. Dit is in lijn met de NTA 8800 en ISSO opname protocol 75.1 (hoofdstuk 15.2). Achter de meter wil zeggen tussen de hoofdmeter van het energiebedrijf en de elektrotechnische installatie van het gebouw of de gebruikseenheid. Dit betekent dat de opwekking aantoonbaar ten goede moet komen aan het gebouw zelf. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer daken of systemen commercieel worden geëxploiteerd en opwekking niet via de meter ten goede komt aan het gebouw, maar naar 'buiten' gaat. De PV-panelen (bijvoorbeeld) worden dan niet meegenomen bij de berekening van het energielabel van het gebouw zelf. De energiesystemen moeten, naast bovenstaande; 1. Zich op het perceel bevinden. Dit kan op het dak of in een veldopstelling zijn. 2. Zich buiten het perceel bevinden, mits via een rechtstreekse fysieke kabel verbonden met het gebouw waarvoor de energieprestatie wordt bepaald en dus niet via het elektriciteitsnetwerk. Voor gebouwen met industriefunctie geldt dat in de ISSO 75.1 staat beschreven dat de hernieuwbare energietechnieken achter de meter van het gebouw of de gebruikseenheid zijn aangesloten. Bij gebouwen met veel zonnepanelen is het technisch veelal niet mogelijk om de zonnepanelen op één meter aan te sluiten. Vandaar dat de betreffende zinsnede kan worden gelezen als: “De hernieuwbare energietechnieken zijn fysiek aangesloten achter de meter(s) van het gebouw of de gebruikseenheid." De lijst van van technologieën op het gebied van hernieuwbare energie (a t/m h) zijn uitputtend. Technologieën op basis van bioenergie of waterstof vallen hier niet onder. Nieuwe technologieën kunnen mogelijk in een later stadium aan de EU Taxonomie worden toegevoegd.
Criterium 1a
Installatie, onderhoud en reparatie van fotovoltaïsche zonnepanelen en de bijbehorende technische uitrusting.
Criterium 1b
Installatie, onderhoud en reparatie van thermische zonnepanelen en de bijbehorende technische uitrusting.
Criterium 1c
Installatie, onderhoud, reparatie en modernisering van warmtepompen die bijdragen NL 186 NL tot de streefcijfers voor hernieuwbare energie in warmte en koeling overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 en de bijbehorende technische uitrusting.
Handreiking
In de EU Taxonomie FAQ licht de Europese Commissie het volgende uit over de technische specificaties van warmtepompen: Annex VII of RED II (Accounting energy from heat pumps) states that “only heat pumps for which SPF > 1,15 * 1/η shall be taken into account, where:
SPF = the estimated average seasonal performance factor for those heat pumps η = the ratio between total gross production of electricity and the primary energy consumption for the production of electricity and shall be calculated as an EU average based on Eurostat data.” In Nederland zou de SPF (Seasonal Performance Factor) uitkomen op 1,67. De η is in Nederland (afkomstig uit de NTA 8800) namelijk 1,45 (dus 1,15*1,45 =1,67). Dit is de huidige eis die geldt voor warmtepompen. In het Beleidsprogramma Verduurzaming Gebouwde Omgeving (PVGO) is afgesproken om de eisen aan technische bouwsystemen, waaronder verwarmingssystemen, aan te scherpen. Dit voornemen is ook bekend als de 'verplichting hybride warmtepomp'. Een van de voorstellen door Nieman en W/E Adviseurs is om de waarde van de energieprestatie (Eheating system (Ehs)) van 1,31 naar 0,7 aan te scherpen. Dit is een striktere eis dan de SPF-waarde van 1,67.
Criterium 1d
Installatie, onderhoud en reparatie van windturbines en de bijbehorende technische uitrusting.
Criterium 1e
Installatie, onderhoud en reparatie van zonnecollectoren en de bijbehorende technische uitrusting.
Criterium 1f
Installatie, onderhoud en reparatie van opslageenheden van thermische of elektrische energie en de bijbehorende technische uitrusting.
Criterium 1g
Installatie, onderhoud en reparatie van hoogefficiënte micro-warmtekrachtcentrales.
Handreiking
Een definitie van een 'hoogefficiënte micro-warmtekrachtcentrale' is opgenomen in de Energy Efficiency Directive (EED), Richtlijn 2012/27/EU (bijlage 2). a) Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling Voor de toepassing van deze richtlijn voldoet hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan de volgende criteria: — warmtekrachtkoppelingsproductie afkomstig van warmtekrachtkoppelingseenheden levert een besparing op primaire energie op van ten minste 10 procent berekend overeenkomstig b) ten opzichte van de referenties voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit. — de productie afkomstig van kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden die een besparing op primaire energie opleveren, kan worden aangemerkt als hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.
b) Berekening van de besparing op primaire energie De besparing op primaire energie (BPE of PES) als gevolg van warmtekrachtkoppelingsproductie, gedefinieerd in bijlage I, wordt met de volgende formule berekend: Punt b) stelt dat een besparing op de primaire energie van micro-warmtekrachtkoppelingseenheden kan worden aangemerkt als hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Uit de formule blijkt dat de besparing op primaire energie (BPE) ten opzichte van de referenties voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit moet worden berekend en groter dan nul procent moet zijn. Als referentie, die volgens de EED vergeleken moet zijn met de best beschikbare en economisch verantwoorde, kan voor warmteopwekking de HR107 ketel (NTA 8800:2022 tabel 9:25) en elektriciteitsopwekking voor het landelijke net (ECN: Primaire fossiele energiefactor elektriciteit op bovenwaarde (HHV) voor toepassing in de energieprestatienorm NTA 8800) gebruikt worden.
Criterium 1h
installatie, onderhoud en reparatie van warmtewisselaars/ terugwinningsystemen.
Klimaatdoel 2 Klimaatadaptatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.6 op pagina 7 en 8 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Voor dit criterium moeten adaptatieoplossingen zijn toegepast, in tegenstelling tot de DNSH-criteria voor klimaatadaptatie waarbij de adaptatieoplossingen binnen vijf jaar geïmplementeerd mogen worden.
Voorbeelden van adaptatiemaatregelen (niet uitputtend) zijn o.a. opgenomen in het EPRA-rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance.
Voor het opstellen van het adaptatieplan raden wij aan een deskundig persoon in te schakelen - die minimaal een afgeronde HBO-opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Vanaf Q1 van 2024 kan daarnaast deel 3 van het Nederlandse Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt. Dit deel gaat in op het definiëren en waarderen van gebouw- en gebiedsmaatregelen die de risico's verkleinen. Zie voor meer informatie over het Framework for Climate Adaptive Buildings hier.
Voor dit criterium gelden geen kwantitatieve, maar kwalitatieve eisen. Dit criterium is bedoeld om de belangrijkste fysieke klimaatrisico's voortkomend uit de voorgeschreven klimaatrisico-beoordeling aan te pakken en kan naar eigen inzicht door organisaties worden onderbouwd.
Criterium 2
De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.6 op pagina 7 en 8 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 3 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Criterium 2a
Screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;
Handreiking
Aan de hand van de tabel met de voorgeschreven klimaatrisico's moeten de klimaatrisico's worden geselecteerd die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. In de EU-level Technical Guidance biedt paragraaf 3.4.1 en 3.4.2.1 richtlijnen voor het uitvoeren van dit criterium.
Voor het inschatten welke klimaatrisico's in Nederland moeten worden meegenomen, kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Een overzicht van de klimaatprojecties die gebruikt kunnen worden, kan je hier vinden. Deze sluiten nog niet volledig aan op de EU Taxonomie, maar vormen gezien de hoge mate van resolutie voor nu de 'best practice' voor het maken van een klimaatrisicobeoordeling van een gebouw in Nederland. Hierbij gaat het naast de klimaatrisico's die direct schade kunnen toebrengen aan de economische activiteit, ook om de klimaatrisico's die indirect - of in combinatie met andere risico's schade kunnen aanbrengen aan de economische activiteit. De economische activiteit wordt hierbij beschouwd als renovatie van een gebouw.
De invloed op de prestatie van de economische activiteit moet ten minste de volgende aspecten omvatten;
- De stabiliteit, degelijkheid en robuustheid van de constructie
- De weerbestendigheid (stresstesten en klimaatkaarten)
- De duurzaamheid van de materialen
- Het comfort en de gezondheid en veiligheid van de bewoners en gebruikers van het gebouw
- De gevolgen voor de inrichting van het gebouw en de voortgang van de activiteiten.
Aanvulling door Europese Commissie: ''The existing environmental risk inventories that include the most important and relevant climate parameters are sufficient for the time being''.
Aanhangsel A. Classificatie van klimaatgerelateerde risico's
Criterium 2b
Indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en - kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;
Handreiking
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling is het van belang de economische activiteit - indien nodig - op te delen in individuele objecten - zoals de productielocaties, de transportroutes, de administratieve kantoren, toeleveranciers van materialen, etc. Elk individueel object kan en moet op deze manier worden beoordeeld op de kwetsbaarheid voor klimaatrisico's. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de verschillende klimaatprojecties op basis van klimaatscenario's.
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling zijn meerdere methodieken mogelijk. De 'EU-level Technical Guidance met specifiek paragraaf 3.4.2.2 t/m 3.4.2.4 biedt handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Doorloop voor het beoordelen van de materialiteit van de klimaatrisico's minimaal de volgende stappen:
1. Stel de mogelijke effecten van de ingeschatte risico's vast voor de economische activiteit;
2. Bepaal de aanvaardbare risicodrempel;
3. Controleer de gevoeligheid van de risicobeoordeling (de marge); 4. Stel vast op welke punten de risico's onaanvaardbaar zijn, wat betreft gezondheid, veiligheid, levensduur en financieel.
Als basis kan voor bovenstaande stappen de data uit de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Deze nationale methodiek dekt voor Nederland de klimaatrisico's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen. De kaarten van de atlas zijn gebaseerd op het IPCC5-rapport, en dekken de verschillende klimaatscenario's (RCP 2.6, 4.5, 6.0, 8.5) - met uitzondering van overstromingen. Hiervoor zijn nog geen kaarten beschikbaar die zijn gebaseerd op het IPCC. Voor het overstromingsrisico kunnen de kaarten van Rijkswaterstaat worden gebruikt als alternatief. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is via de website beschikbaar.
De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas.
Voor internationale portefeuilles kan er tevens gebruik worden gemaakt van internationale data. Deze data is onder andere beschikbaar via CORDEX, de European Environment Agency (EEA) en de European Climate Data Explorer. Deze data heeft een minder hoge resolutie dan landelijke/lokale data, maar is wel geënt op het IPCC6-rapport en kan worden gebruikt om een internationale portefeuille te beoordelen.
Criterium 2c
Een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.
Handreiking
Voor criterium 1 t/m 4 heeft DGBC in samenwerking met experts en marktpartijen een beslisboom opgesteld, waarbij de activiteiten in paragraaf 7.6 op pagina 7 en 8 worden behandeld. Zie de beslisboom hier. Dit criterium is hierbij in lijn met stap 4 uit de beslisboom. Geadviseerd wordt deze met name ondersteunend te gebruiken en naast de Annexen van de EU Taxonomie te leggen en te gebruiken.
Op basis van de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling, worden adaptatieoplossingen in kaart gebracht, gewogen en beoordeeld als onderdeel van het adaptatieplan.
Voor het opstellen van het adaptatieplan met adaptatieoplossingen, wordt aangeraden een deskundig persoon in te schakelen die minimaal een afgeronde HBO opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Er kunnen verschillende documenten en tools als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van het adaptatieplan. Zo zijn er onder andere adaptatieoplossingen opgenomen in het Minimale PvE uit het Convenant voor Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland (2018), Register Duurzame Leefomgeving, de Toolbox Klimaatbestendige stad en het platform van Groenblauwe Netwerken. Het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance bieden handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Vanaf Q1 van 2024 kan voor bestaande bouw deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt. Zie voor meer informatie over het Framework for Climate Adaptive Buildings hier.
Criterium 2d
De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:
- Voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;
Handreiking
Voor Nederlandse projecten wordt aangeraden de Klimaateffectatlas aan te houden. Houd hierbij het meest gedetailleerde schaalniveau aan. De kaarten dekken alle klimaatscenario's - van RCP 2.6 t/m RCP 8.5 - maar zijn nog niet gebaseerd op het IPCC6-rapport. Indien het klimaatrisico verwaarloosbaar is, moet minstens RCP 8.5 worden aangehouden. Voor het overstromingsrisico zijn nog geen kaarten beschikbaar conform het KNMI/IPCC. Als alternatief kan voor dit klimaatrisico kaarten van Rijkswaterstaat gebruikt worden. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is op deze website beschikbaar.
Criterium 2e
- Voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (voetnoot 607) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.
Voetnoot 607
Toekomstige scenario’s omvatten de trajecten voor representatieve concentratie RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.
Handreiking
Onder geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie worden data/kaarten verstaan die gebaseerd zijn op landelijke, regionale of lokale databronnen. Voor de klimaatscenario's moet worden ingeschat hoe kwetsbaar een economische activiteit is, kijkend naar het verleden. Hiervoor moet ten minste RCP 8.5 worden gedekt. Afhankelijk van het risico, moet er ook gekeken worden naar lagere RCP's. Het resultaat van elk scenario moet apart worden beoordeeld.
Criterium 3
De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtlijnen en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (voetnoot 608), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (voetnoot 609) of betaalde modellen.
Voetnoot 608
Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).
Voetnoot 609
Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.
Handreiking
Het meest recente en beschikbare IPCC-rapport moet worden aangehouden. Als best practice in Nederland kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden aangehouden. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. De data vormt echter voor nu de best practice om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen aan de Klimaateffectatlas.
Criterium 4
De toegepaste adaptatieoplossingen:
Criterium 4a
- Werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. bestaande ecosytemen, bestaand cultureel erfgoed etc.
Criterium 4b
- Geven zoveel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (voetnoot 610) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (voetnoot 611);
Voetnoot 610
Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
Voetnoot 611
Zie voor context over de aanwending van blauwe of groene infrastructuur hier een rapport van de Europese Commissie; https://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan. Zie onder andere de aanpak via Groenblauwe Netwerken - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl).
Criterium 4c
- Sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en - strategieën;
Handreiking
Onderbouw dit punt in een adaptatieplan. Houdt hierbij rekening met landelijke wet- en regelgeving, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, en gemeentelijke beleids- en actieplannen. Zie zo onder andere de aanpak van gemeente Amsterdam en Den Haag.
Een tweetal publicaties die gebruikt kunnen worden:
Criterium 4d
- Worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; in geval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;
Handreiking
Voor de monitoring gelden geen strenge eisen en/of randvoorwaarden. Wel moeten er vooraf indicatoren worden vastgesteld en vastgelegd in het adaptatieplan waarop gemonitord zal worden. Deze kunnen per economische activiteit verschillend zijn. De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling moet in ieder geval worden herzien wanneer er sprake is van veranderingen die voor een toename zorgen van bestaande klimaatrisico's of zorgen voor nieuwe klimaatrisico's - die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. Een voorbeeld van een dergelijke verandering kan een nieuwe productielocatie zijn, nieuwe toeleveranciers, of een technologische verbetering in de huidige klimaatmodellen.
Criterium 4e
- Indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screening criteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screening criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die activiteit.
Handreiking
Wanneer er een adaptatieoplossing wordt toegepast, die valt onder de technische screening criteria van één van de paragrafen, moet deze oplossing voldoen aan de bijbehorende Do No Significant Harm (DNSH)-criteria van die activiteit.