Toelichtingsblad
7.7 Verwerving en eigendom van gebouwen
Beschrijving economische activiteit
Het aankopen van onroerend goed en het uitoefenen van de eigendom van dat onroerend goed. De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code L68 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.
Klimaatdoel 1 Klimaatmitigatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
Voor gebouwen die vóór 31 december 2020 gebouwd zijn, heeft het gebouw ten minste een energieprestatiecertificaat klasse A. Als alternatief behoort het gebouw tot de top 15% van het nationale of regionale gebouwenbestand uitgedrukt als operationele vraag naar primaire energie en aangetoond met passend bewijs, waarin ten minste een vergelijking wordt gemaakt tussen de prestaties van het betrokken actief en die van het nationale of regionale gebouwenbestand dat vóór 31 december 2020 is gebouwd en ten minste een onderscheid wordt gemaakt tussen voor bewoning bestemde gebouwen en niet voor bewoning bestemde gebouwen.
Handreiking
Alle type gebouwen, met uitzondering van industrie, voldoen indien zij in het bezit zijn van een afgemeld energielabel A (al dan niet als onderdeel van een omgevingsvergunning aanvraag). Voor gebouwen die zijn opgeleverd ná 31 december 2020, maar een omgevingsvergunningsaanvraag hebben van vóór 31 december 2020, is een energielabel A voldoende. Deze gebouwen hoeven in dat geval niet te voldoen aan de substantiële bijdrage criteria die gelden voor Nieuwbouw (paragraaf 7.1).
Voor gebouwen met industriefunctie
Voor industriegebouwen kan de energieprestatie worden bepaald door als referentiegebouw sporthal zonder warm tapwater te gebruiken. Bij een energielabel A voor gebouwen met industriefunctie hoort een primair energiegebruik (BENG 2) tussen de 140 en 155 kWh/m2, dit is echter inclusief warm tapwater (bron: Regeling energieprestatie gebouwen). Door het primaire energieverbruik van de forfaitaire warmwatervoorziening er af te trekken, kan een gelijkwaardige labelbepaling worden uitgevoerd voor industriegebouwen.
Criterium 2
Voor gebouwen die ná 31 december 2020 zijn gebouwd, voldoet het gebouw aan de criteria van afdeling 7.1 van deze bijlage die relevant zijn ten tijde van de verwerving.
Handreiking
Zie hier de substantiële bijdrage criteria van afdeling (paragraaf) 7.1 die van toepassing zijn voor gebouwen met de ‘indiening omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen’ ná 31 december 2020. Let op dat alleen naar de significante bijdrage criteria wordt doorverwezen van de Nieuwbouw criteria. Voor de DNSH-criteria van paragraaf 7.7 Eigendom en verwerving van gebouwen blijft paragraaf 7.7 leidend, te weten alleen DNSH Klimaatdoel 2, alsmede de Minimum Safeguards.
Criterium 3
Wanneer het gebouw een groot niet voor bewoning bestemd gebouw is (waarvan de verwarmingssystemen, gecombineerde ruimteverwarmings- en ventilatiesystemen, airconditioningsystemen of gecombineerde airconditioning- en ventilatiesystemen een nominaal vermogen hebben van meer dan 290 kW), wordt het efficiënt beheerd door middel van monitoring en beoordeling van de energieprestaties (voetnoot 305).
Voetnoot 305
Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door de aanwezigheid van een energieprestatiecontract of een systeem voor gebouwautomatisering en -controle in de zin van artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/31/EU.
Handreiking
Aan dit criterium kan worden voldaan door de aanwezigheid van een Gebouwautomatisering en -controle systeem (GACS). Een Gebouw Automatisering en Controle Systeem (GACS) is voor verwarmings- en airconditioningssystemen met een nominaal vermogen van 290 kW vanaf 2026 verplicht. Deze grens wordt in 2028/2030 aangescherpt naar een nominaal vermogen 70 kW. De verplichting is ook opgenomen in het Wijzigingsbesluit implementatie tweede herziening richtlijn energieprestatie gebouwen (2020, 84). Zie ook de RVO checklist voor meer informatie over de technische eisen van een GACS. Indien er geen GACS aanwezig is, kan er worden voldaan met de wettelijk verplichte technische keuring van de verwarmings- en airconditioningssystemen. Indien er binnen de afgelopen vijf jaar een keuring is uitgevoerd en jaarlijks opvolgingsmaatregelen zijn uitgevoerd, is dit in lijn met dit criterium. Deze technische keuring vloeit voort uit de EPBD III en is opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving, artikel 6.37 en 6.42. Indien het gebouw over een GACS beschikt, vervalt de verplichting voor een technische keuring (bron: RVO). Ook kan er aan dit criterium worden voldaan met een energieprestatiecontract in de zin van artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/31/EU (zie voetnoot 305). Indien het gebouw een multifunctioneel gebouw betreft met woningen en niet voor bewoning bestemde ruimten, dan wordt het nominaal vermogen van de niet voor bewoning bestemde ruimten bepaald naar rato van het vloeroppervlak. Indien de gebouwinstallaties niet in eigendom zijn van de eigenaar maar van de huurder, dient dit criterium in een bepaling van het huurcontract vast te worden gelegd.
Klimaatdoel 2 Klimaatadaptatie
Criteria voor substantiële bijdrage
Criterium 1
De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.
Handreiking
Adaptatieoplossingen moeten zijn toegepast, in tegenstelling tot de DNSH-criteria voor klimaatadaptatie waarbij de adaptatieoplossingen binnen vijf jaar geïmplementeerd mogen worden.
Voor het adaptatieplan en de selectie van adaptatieoplossingen kan deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings worden gebruikt.
Voorbeelden van adaptatiemaatregelen (niet uitputtend) zijn o.a. opgenomen in het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance.
Voor het opstellen van het adaptatieplan raden wij aan een deskundig persoon in te schakelen - die minimaal een afgeronde HBO-opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Voor dit criterium gelden geen kwantitatieve, maar kwalitatieve eisen. Dit criterium is bedoeld om de belangrijkste fysieke klimaatrisico's voortkomend uit de voorgeschreven klimaatrisico-beoordeling aan te pakken en kan naar eigen inzicht door organisaties worden onderbouwd.
Criterium 2
De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:
Criterium 2a
Screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;
Handreiking
Aan de hand van de tabel met de voorgeschreven klimaatrisico's moeten de klimaatrisico's worden geselecteerd die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. In de EU-level Technical Guidance biedt paragraaf 3.4.1 en 3.4.2.1 richtlijnen voor het uitvoeren van dit criterium.
Voor het inschatten welke klimaatrisico's in Nederland moeten worden meegenomen, kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Een overzicht van de klimaatprojecties die gebruikt kunnen worden, kan je hier vinden. Deze sluiten nog niet volledig aan op de EU Taxonomie, maar vormen gezien de hoge mate van resolutie voor nu de 'best practice' voor het maken van een klimaatrisicobeoordeling van een gebouw in Nederland. Hierbij gaat het naast de klimaatrisico's die direct schade kunnen toebrengen aan de economische activiteit, ook om de klimaatrisico's die indirect - of in combinatie met andere risico's schade kunnen aanbrengen aan de economische activiteit. De economische activiteit wordt hierbij beschouwd als het eigendom hebben van of het verwerven van een gebouw.
De invloed op de prestatie van de economische activiteit moet ten minste de volgende aspecten omvatten;
- De stabiliteit, degelijkheid en robuustheid van de constructie
- De weerbestendigheid (stresstesten en klimaatkaarten)
- De duurzaamheid van de materialen
- Het comfort en de gezondheid en veiligheid van de bewoners en gebruikers van het gebouw
- De gevolgen voor de inrichting van het gebouw en de voortgang van de activiteiten.
Voor bestaande bouw kan voor de omgevingsscore het Framework for Climate Adaptive Buildings (deel 1) worden aangehouden. Deze geeft individuele omgevingsscores voor 8 aspecten bij Representative Concentration Pathways (RCP) 8.5 en afhankelijk van het aspect en type gebouw alleen voor een bepaald jaartal in te zetten. Gebouwen die gebouwd zijn na 2014 kunnen bijvoorbeeld (nog) niet beoordeeld worden op wateroverlast.
Aanvulling door Europese Commissie: ''The existing environmental risk inventories that include the most important and relevant climate parameters are sufficient for the time being''.
Aanhangsel A. Classificatie van klimaatgerelateerde risico's
Criterium 2b
Indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en - kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;
Handreiking
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling is het van belang de economische activiteit - indien nodig - op te delen in individuele objecten - zoals de productielocaties, de transportroutes, de administratieve kantoren, toeleveranciers van materialen, etc. Elk individueel object kan en moet op deze manier worden beoordeeld op de kwetsbaarheid voor klimaatrisico's. Daarbij moet rekening worden gehouden met de levensduur en de verschillende klimaatprojecties op basis van klimaatscenario's.
Voor de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling zijn meerdere methodieken mogelijk. De 'EU-level Technical Guidance met specifiek paragraaf 3.4.2.2 t/m 3.4.2.4 biedt handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Doorloop voor het beoordelen van de materialiteit van de klimaatrisico's minimaal de volgende stappen:
1. Stel de mogelijke effecten van de ingeschatte risico's vast voor de economische activiteit;
2. Bepaal de aanvaardbare risicodrempel;
3. Controleer de gevoeligheid van de risicobeoordeling (de marge); 4. Stel vast op welke punten de risico's onaanvaardbaar zijn, wat betreft gezondheid, veiligheid, levensduur en financieel.
Als basis kan voor bovenstaande stappen de data uit de Klimaateffectatlas worden gebruikt. Deze nationale methodiek dekt voor Nederland de klimaatrisico's hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen. De kaarten van de atlas zijn gebaseerd op het IPCC5-rapport, en dekken de verschillende klimaatscenario's (RCP 2.6, 4.5, 6.0, 8.5) - met uitzondering van overstromingen. Hiervoor zijn nog geen kaarten beschikbaar die zijn gebaseerd op het IPCC. Voor het overstromingsrisico kunnen de kaarten van Rijkswaterstaat worden gebruikt als alternatief. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is via de website beschikbaar.
De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport van 2023, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. Echter deze data vormt voor nu de 'best practice' om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor gebouwen in Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen in de Klimaateffectatlas.
Voor internationale portefeuilles kan er tevens gebruik worden gemaakt van internationale data. Deze data is onder andere beschikbaar via CORDEX, de European Environment Agency (EEA) en de European Climate Data Explorer. Deze data heeft een minder hoge resolutie dan landelijke/lokale data, maar is wel geënt op het IPCC6-rapport en kan worden gebruikt om een internationale portefeuille te beoordelen.
Criterium 2c
Een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.
Handreiking
Op basis van de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling, worden adaptatieoplossingen in kaart gebracht, gewogen en beoordeeld als onderdeel van het adaptatieplan. Hiervoor kan deel 3 van het Framework for Climate Adaptive Buildings worden aangehouden.
Voor het opstellen van het adaptatieplan met adaptatieoplossingen, wordt aangeraden een deskundig persoon in te schakelen die minimaal een afgeronde HBO opleiding heeft in het onderzoeksgebied en kan aantonen dat hij/zij in de laatste drie jaar voor drie vergelijkbare projecten een dergelijk plan heeft opgesteld.
Er kunnen daarnaast verschillende documenten en tools als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van het adaptatieplan. Zo zijn er adaptatieoplossingen opgenomen in het Minimale PvE uit het Convenant voor Klimaatadaptief Bouwen in Zuid-Holland (2018), Register Duurzame Leefomgeving, de Toolbox Klimaatbestendige stad en het platform van Groenblauwe Netwerken. Het EPRA rapport EU Taxonomy Alignment in Listed Real Estate (bladzijde 17 en 22) en EU-level Best Practice Guidance bieden handvatten voor het uitvoeren van dit criterium.
Criterium 2d
De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:
- Voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;
Handreiking
Voor Nederlandse projecten wordt aangeraden de Klimaateffectatlas aan te houden. Houd hierbij het meest gedetailleerde schaalniveau aan. De kaarten dekken alle klimaatscenario's - van RCP 2.6 t/m RCP 8.5 - maar zijn nog niet gebaseerd op het IPCC6-rapport. Indien het klimaatrisico verwaarloosbaar is, moet minstens RCP 8.5 worden aangehouden. De kaarten voor hitte, droogte, en wateroverlast zijn gebaseerd op het minder recente en nauwkeurige IPCC-5 rapport. Voor het overstromingsrisico zijn nog geen kaarten beschikbaar conform het KNMI/IPCC. Als alternatief kan voor dit klimaatrisico kaarten van Rijkswaterstaat gebruikt worden. Onder andere een Overstromingskans 2050 kaart is op deze website beschikbaar.
Criterium 2e
- Voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s (voetnoot 566) die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.
Voetnoot 566
Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door de aanwezigheid van een energieprestatiecontract of een systeem voor gebouwautomatisering en -controle in de zin van artikel 14, lid 4, en artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/31/EU.
Handreiking
Onder geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie worden data/kaarten verstaan die gebaseerd zijn op landelijke, regionale of lokale databronnen. Voor de klimaatscenario's moet worden ingeschat hoe kwetsbaar een economische activiteit is, kijkend naar het verleden. Hiervoor moet ten minste RCP 8.5 worden gedekt. Afhankelijk van het risico, moet er ook gekeken worden naar lagere RCP's. Het resultaat van elk scenario moet apart worden beoordeeld.
Criterium 3
De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtlijnen en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (voetnoot 567), collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource- (voetnoot 568) of betaalde modellen.
Voetnoot 567
Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).
Voetnoot 568
Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.
Handreiking
Het meest recente en beschikbare IPCC-rapport moet worden aangehouden. Als best practice in Nederland kunnen de kaarten van de Klimaateffectatlas worden aangehouden. De kaarten uit de Klimaateffectatlas sluiten nog niet aan bij het meest recente IPCC6-rapport, en dekken niet alle klimaatrisico's vanuit de EU Taxonomie. De data vormt echter voor nu de best practice om de klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling voor Nederland op te baseren. Het KNMI verwacht in 2023 het IPCC6-rapport te vertalen naar lokale data, en in 2024 kaarten op basis van IPCC6 toe te voegen aan de Klimaateffectatlas.
Criteria 4
De toegepaste adaptatieoplossingen:
Criterium 4a
- Werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan, waarbij rekening wordt gehouden met o.a. bestaande ecosytemen, bestaand cultureel erfgoed etc.
Criterium 4b
- Geven zoveel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen (voetnoot 569) of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur (voetnoot 570);
Voetnoot 569
- Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
Voetnoot 570
Zie voor context over de aanwending van blauwe of groene infrastructuur hier een rapport van de Europese Commissie; https://ec.europa.eu/environment/nature/ecosystems/strategy/index_en.htm
Handreiking
De onderbouwing wordt vastgelegd in het adaptatieplan. Zie onder andere de aanpak via Groenblauwe Netwerken - Klimaatadaptatie (klimaatadaptatienederland.nl).
Criterium 4c
- Sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en - strategieën;
Handreiking
Onderbouw dit punt in een adaptatieplan. Houdt hierbij rekening met landelijke wet- en regelgeving, het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, en gemeentelijke beleids- en actieplannen. Zie zo onder andere de aanpak van gemeente Amsterdam en Den Haag.
Een tweetal publicaties die gebruikt kunnen worden:
Criterium 4d
- Worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; in geval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;
Handreiking
Voor de monitoring gelden geen strenge eisen en/of randvoorwaarden. Wel moeten er vooraf indicatoren worden vastgesteld en vastgelegd in het adaptatieplan waarop gemonitord zal worden. Deze kunnen per economische activiteit verschillend zijn. De klimaatrisico- en kwetsbaarheidsbeoordeling moet in ieder geval herzien worden wanneer er sprake is van veranderingen die voor een toename zorgen van bestaande klimaatrisico's of zorgen voor nieuwe klimaatrisico's - die van invloed zijn op de prestatie van de economische activiteit. Een voorbeeld van een dergelijke verandering kan een nieuwe productielocatie zijn, nieuwe toeleveranciers, of een technologische verbetering in de huidige klimaatmodellen.
Criterium 4e
- Indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screening criteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screening criteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” voor die activiteit.
Handreiking
Wanneer er een adaptatieoplossing wordt toegepast, die valt onder de technische screening criteria van één van de paragrafen van hoofdstuk 7, moet deze oplossing voldoen aan de bijbehorende Do No Significant Harm (DNSH)-criteria van die activiteit. Voorbeelden kunnen zijn; het vervangen van bestaande ramen door nieuwe energie-efficiënte ramen - waardoor de impact van hittestress in gebouwen kan worden verminderd (paragraaf 7.3), of de installatie en het onderhoud van zonnepanelen die beter tegen zware windstoten kunnen (paragraaf 7.6).