Wet- en regelgeving
Klimaatakkoord
In het Klimaatakkoord zijn voor de gebouwde omgeving doelen uitgewerkt en afspraken gemaakt. Voor de utiliteitbouw, waar de horeca onder valt, zijn deze als volgt samen te vatten:
1. Sectoren stellen routekaarten op die inzicht geven in het huidige energiegebruik van de sector en de route naar de doelen voor 2030 en 2050.
2. Organisaties binnen de sector stellen hun eigen portefeuille of organisatie routekaart op.
3. Er wordt een eindnorm voor 2050 opgesteld en voor 2030 wordt berekend welke maatregelen mogelijk zijn om de doelstelling van 1 Mton CO₂-reductie voor de utiliteitsbouw te behalen.
4. De haalbaarheid van een datastelsel en benchmarksysteem wordt verkend door het Platform Duurzame Huisvesting. Deze moeten inzicht geven in de gebouwvoorraad en het werkelijke energiegebruik.
Scope van het Klimaatakkoord
Voor het Klimaatakkoord gelden voor de gebouwde omgeving de directe emissies van gebouwen. Dat zijn met name de emissies ten gevolge van het gasverbruik. De doelstelling tot 1 Mton CO₂-reductie voor 2030 is daaraan gekoppeld. Voor het elektriciteitsgebruik geldt daarentegen het zogenaamde schoorsteenprincipe. Elektriciteit wordt in centrales opgewekt, zodat deze emissie onder de sector Industrie valt (dat is een aparte ‘klimaattafel’ binnen het Klimaatakkoord).
In het Deltaplan Duurzame Renovatie en de bouwregelgeving beschouwen we wél het totale gemeten energiegebruik van gebouwen, met gas en gebouw- en gebruiksgebonden elektriciteitsgebruik. Want ook in het elektriciteitsgebruik liggen grote besparings- en opwekmogelijkheden, denk aan ledverlichting, energiezuinige ventilatoren en zonnepanelen.
Grotere CO₂-impact gebouwen
De invloed van de gebouwde omgeving reikt zelfs nog verder, omdat ook de industrie voor een groot deel voor de gebouwde omgeving produceert en deze bouwmaterialen getransporteerd moeten worden. De CO₂-emissies voor het uitvoeren van een renovatie zijn echter nog niet meegenomen in deze routekaart. DGBC onderzoekt of die emissies ook meegenomen kunnen worden in de Paris Proof aanpak, om tot een Whole Life Carbon indicator te komen.
Huidige energieregelgeving voor horecavastgoed
Nieuwbouw
Nieuwbouw moet voldoen aan de energie-eisen uit het Bouwbesluit. Vanaf 2021 geldt de NTA8800, de norm onder de BENG-regelgeving en het nieuwe Energielabel. Deze normering betreft alleen het gebouwgebonden energiegebruik. Voor nieuwbouw gelden drie BENG eisen:
Voor nieuwbouw gelden drie BENG eisen:
- De maximale energiebehoefte in kWh per m² gebruiksoppervlak per jaar.
- Het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m² gebruiksoppervlak per jaar.
- Het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten.
De BENG 1 eisen zijn behalve van de functie, afhankelijk van de schiloppervlak/ vloeroppervlak verhouding van het gebouw: de vormfactor. Voor ranke gebouwen liggen de eisen per vierkante meter lager dan voor compactere gebouwen.
Bestaande bouw
Voor bestaande horecagebouwen geldt een labelplicht, maar geen minimale labeleis zoals bij kantoren vanaf 2023 het geval zal zijn. Monumenten zijn uitgezonderd. Vanuit Europa is in december 2021 wel aangekondigd dat er minimale energielabels moeten komen voor andere gebouwtypes, maar dat zal nog een geruim aantal jaren duren. Ook het energielabel wordt met de NTA8800 berekend. Aan de hand van de tweede indicator, de EP 2, in kWh/m², wordt het label bepaald, met per gebruiksfunctie een andere grenswaarde.
Voor de horeca zijn de volgende Bouwbesluit-gebruiksfuncties relevant. Een horecagebouw zal vaak uit een combinatie van gebruiksfuncties bestaan, bijvoorbeeld logies en bijeenkomst. Vanuit de software wordt dan een gecombineerde eis berekend:
- Bijeenkomst: zoals o.a. cafés, restaurants en vergaderfaciliteiten;
- Logies: hotelkamers en pensions.
Voor recreatiewoningen kunnen er twee situaties zijn. In de BAG kan de woning geregistreerd staan met een woonfunctie, of een logiesfunctie. Een label is verplicht indien de woning groter is dan 50 m² of meer dan 4 maanden per jaar gebruikt wordt en het energiegebruik naar verwachting meer is dan 25% van wat dit zo zijn bij permanent gebruik.
In de bestaande bouw worden daarnaast eisen gesteld aan het gebruik - ofwel de drijver van de inrichting - vanuit de Wet Milieubeheer. Voor een groot aantal functies, zoals hotels en restaurants, zijn Erkende Maatregelenlijsten (EML) opgesteld, met verplichte verduurzamingsmaatregelen omdat de terugverdientijd maximaal vijf jaar is. Maatregelen kunnen betrekking hebben op zowel het gebouw als op het gebruik en de faciliteiten en processen in het gebouw zoals een grootkeuken.
Sinds 1 juli 2019 moeten gebruikers verplicht rapporteren over de implementatie van deze maatregelen. Verder kan bij grote bedrijven en organisaties de EED (Energy Efficiency Directive) van toepassing zijn. Die Directive vraagt om het opstellen van energiebesparingsplannen.
Er is meer regelgeving vanuit de EU aangekondigd in het kader van de Green Deal, de Renovation Wave en de 2030 doelstelling van 55% CO₂-reductie. De EPBD (Energy Performance of Buildings Directive) zal eind 2022 geüpdatet worden naar versie 4. Zaken die daarbij genoemd worden zijn de al genoemde minimale energielabels voor bestaande gebouwen, het herijken van energielabels en Building Renovation Passports.
Paris Proof
Het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 heeft als doelstelling een reductie van de uitstoot van CO₂ tot vrijwel nul. De gebouwde omgeving is veroorzaker van ruim een derde van het energiegebruik en bijna 40% van de CO₂-emissies in Nederland. Dit is voor de DGBC aanleiding geweest om een Deltaplan Duurzame Renovatie voor de gebouwde omgeving op te richten. Centraal staat de vraag hoe de gebouwde omgeving sneller (in 2040) aan de klimaatdoelstellingen van Parijs kan voldoen. DGBC stelt daarbij het werkelijk energiegebruik van gebouwen centraal. Een toenemend aantal partijen heeft zich aan het Paris Proof Commitment verbonden om het Paris Proof doel eerder dan 2050 te behalen en uit te dragen in de sector en in de eigen keten. Het Deltaplan focust zich op de sectoren: kantoren, retail, logistiek, horeca, onderwijs, zorg en woningen.
Per sector is vastgesteld wat het betekent voor het werkelijk energiegebruik om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen, uitgedrukt in een normgetal voor het maximaal energiegebruik per vierkante meter.
Om de opgave meetbaar te maken, is voor het Deltaplan een benadering ontwikkeld om tot een voorlopige norm voor zogeheten Paris Proof gebouwen te komen. Een getal voor het energiegebruik van utiliteitsgebouwen, zoals een gebouw met een horecafunctie, waarmee voldaan wordt aan de klimaatdoelstellingen van Parijs. De Paris Proof doelen zijn afgeleid uit het beschikbare potentieel aan duurzame energie in 2050. Uit een eerdere studie van DGBC blijkt dat in 2050 ongeveer een derde van de huidige energiebehoefte centraal opgewekt kan worden. De Paris Proof getallen zijn een derde van het huidige gemiddelde gebruik. In 2020 voerde DGBC een update uit van dit onderzoek. De conclusie was dat twee derde pessimistisch is, maar dat de urgentie om snel CO₂ te reduceren groot is, zodat de ambitie gehandhaafd is.
Voor de verschillende basis gebouwtypen binnen de horeca is berekend met welk energiegebruik het gebouw als Paris Proof kan worden beschouwd :
- Restaurant: maximaal 200 kWh/m² gebruiksoppervlak
- Café: maximaal 70 kWh/m²
- Hotel: maximaal 110 kWh/m²
- Vakantiepark: maximaal 70 kWh/m²
Het kWh/m² betreft het totale energiegebruik omgerekend naar kWh. Een horecagebouw dat naar rato jaarlijks niet meer dan bovenstaande op de meter heeft staan, mag zich in de ogen van het Deltaplan Duurzame Renovatie een Paris Proof horecagebouw noemen. De Paris Proof aanpak wordt steeds meer toegepast. DGBC heeft naar aanleiding van vragen vanuit de markt meer richtlijnen gemaakt voor het berekenen van het gebruik per vierkante meter, en hoe met bijzondere posten zoals laadpunten en datacenters moet worden omgegaan. Ook is er behoefte aan ambitieniveaus en waardering voor gebouwen ‘op weg naar Paris Proof’. Deze bepalingsmethode, genaamd WEii (Werkelijke Energie intensiteit indicator) is in samenwerking met TVVL opgesteld; de organisatie die eerder het vergelijkbare WENG-protocol heeft opgezet.
Waarom geen energielabels?
Toen het Deltaplan Duurzame Renovatie in 2017 werd opgestart werd de label C-plicht voor kantoren besproken en was er sprake van een label A-plicht per 2030. DGBC en haar partners stelden zichzelf de vraag of label A het einddoel moest zijn: voldoet een gebouw daarmee aan de klimaatdoelen van Parijs? Het antwoord is nee, label A is onvoldoende en bovendien bleek dat een goed energielabel weinig zegt over een werkelijk laag energiegebruik.
Daarom heeft DGBC per sector een doel voor het energiegebruik, ofwel een Paris Proof-getal in kWh/m², vastgesteld om naartoe te werken om voor 2050 CO₂-neutraal te zijn. Voor iedere sector en gebouwtype is er een eigen getal. Het gaat hierbij om het werkelijke totale energiegebruik in kWh per m² per jaar, afgelezen 'op de meter' of van de energierekeningen. Het getal is niet te vergelijken met de kWh/m² van BENG 2 of het Energielabel: daarbij gaat het om het gebouwgebonden en theoretische energiegebruik.
Alternatieve route
De uitwerking van het Streefdoel voor 2030 en de Eindnorm voor 2050 vanuit het Klimaatakkoord gaan uit van het theoretisch gebruik via de NTA8800. DGBC pleit voor een alternatieve route via het werkelijk gebruik om aan wetgeving te voldoen, om te beginnen met ambitieuze gebouwen en portefeuilles die aanmerkelijk beter presteren dan de beoogde theoretische waarden en waarvan met zekerheid gesteld kan worden dat aan het vangnet van minimale energielabels (bij kantoren), EED en Erkende Maatregelen voldaan is. Tot 2020 bestond deze alternatieve route voor de sectoren uit de Meerjarenafspraken (MJA). In het Klimaatakkoord wordt een opening geboden voor deze alternatieve bewijslast.
Scenario’s
Voor de meeste sectorale routekaarten zijn er energetische en financiële scenario’s opgesteld. Het doel was om ook voor de horecasector net als in andere sectoren te komen tot de benodigde energiebesparing voor scenario’s van 30/50/66/80% besparing. Hierbij zou onderscheid gemaakt moeten worden in het gebouwgebonden en het gebruiksgebonden energiegebruik. Vanwege de veelzijdigheid van de sector en het gebrek aan eenduidige data is een goede bepaling van deze scenario’s niet mogelijk. Daarom streeft DGBC ernaar om beter inzicht te krijgen in het energiegebruik in de horecasector.
Actie 3.1 - Beter inzicht in de omvang van de sector, de gebruiksoppervlakte en het werkelijke energiegebruik per m2 gebruiksoppervlak (gas en elektra gesplitst in subgroepen) voor de verschillende soorten horecavastgoed.
Inzicht in energie per m2 voor de verschillende categorieën binnen de horeca om energetische en financiële (verduurzaming) scenario’s te maken.