Wet- en regelgeving
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor rond de veertig procent van de CO₂-uitstoot van Nederland, waarvan 29 procent het operationele energiegebruik betreft en elf procent het energiegebruik door het bouwproces: de materiaalgebonden energie en emissies. Het Klimaatakkoord gaat ervan uit dat Nederland in 2030 49 procent CO₂ reduceert ten opzichte van 1990 en in 2050 bijna CO₂-neutraal wordt. De ambitie voor 2030 is met het laatste regeerakkoord opgehoogd tot zestig procent reductie, met een marge bovenop de 55% reductie uit het EU Fit-for-55 pakket.
Voor het verduurzamen van de sector Woningen is het uitgangspunt in het Klimaatakkoord woonlastenneutraliteit. Dit betekent dat maandlasten van de lening die wordt aangegaan voor de verbouwing niet hoger zijn dan het voordeel dat op de energierekening wordt geboekt. Het tweede uitgangspunt is acceptatie. De betrokkenheid van bewoners, gebouweigenaren en andere partijen in de omgeving is integraal voor het realiseren van duurzaamheidsmaatregelen.
Afspraken vanuit het Klimaatakkoord
Voor het Klimaatakkoord gelden voor de gebouwde omgeving de directe emissies van gebouwen. Dat zijn met name de emissies ten gevolge van het gasverbruik. De gebouwde omgeving doelstelling tot 3,4 Mton CO₂-reductie voor 2030 is daaraan gekoppeld. Voor het elektriciteitsgebruik geldt daarentegen het zogenaamde schoorsteenprincipe. Elektriciteit wordt in centrales opgewekt, zodat deze emissie onder de sector Elektriciteit valt (dat is een aparte ‘klimaattafel’ binnen het Klimaatakkoord). Het totale energiegebruik van gebouwen en de mogelijkheden om te besparen zijn dus veel groter dan de directe emissie van de woning zelf.
Voor de woningen is vanuit het Klimaatakkoord ingezet op een aantal zaken:
- Een wijkgerichte aanpak, door warmtenetten en renovaties per wijk met woningen met dezelfde kenmerken te organiseren. De gemeenten zijn hierbij leidend. Per wijk worden transitieplannen opgesteld voor het uitfaseren van aardgas en het zorgen voor woningisolatie.
- Het behalen van kostenreductie door schaalgrootte, innovaties, bundeling van de vraag en de ontzorging van woningeigenaren via energieloketten.
- Woningcorporaties als startmotor gebruiken om het tempo omhoog te krijgen. Het doel is om te komen tot een tempo van tweehonderdduizend woningen per jaar met in totaal 1,5 miljoen woningen voor 2030.
- Het opstellen van Standaard en Streefwaarden voor woningrenovaties, die leiden tot een spijtvrije renovatie, onafhankelijk van de aardgasvrije oplossing die mogelijk later komt. In het onderzoek van Economische Instituut voor de Bouw (EIB) is met deze waarden gerekend.
- Financiering vanuit onder andere ISDE (Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing) en een op te richten warmtefonds voor particuliere woningeigenaren en VVE’s.
- Scholing om uitvoeringcapaciteit op te bouwen. Dat probleem is na 2019 urgenter geworden en is er gewerkt aan actieplannen voor het opleiden van installateurs die hybride warmtepompen kunnen plaatsen.
Grotere CO₂-impact gebouwen
De invloed van de gebouwde omgeving reikt zelfs nog verder, omdat ook de industrie voor een groot deel voor de gebouwde omgeving produceert en deze bouwmaterialen getransporteerd moeten worden. De CO₂-emissies voor het uitvoeren van een renovatie zijn echter nog niet meegenomen in deze routekaart. DGBC onderzoekt of die emissies ook meegenomen kunnen worden in de Paris Proof aanpak, om tot een Whole Life Carbon aanpak te komen met aandacht voor operationeel energiegebruik en de materiaalgebonden emissies. Zeker met de bouwopgave van een miljoen nieuwe woningen, maakt het een enorm verschil op welke wijze deze gebouwd worden. Traditionele bouwmaterialen als beton en staal hebben een grote CO₂-voetafdruk.
Huidige en toekomstige energieregelgeving voor woningen
Nieuwbouw
Nieuwbouwwoningen moeten voldoen aan de energie-eisen uit het Bouwbesluit. Vanaf 2021 geldt de NTA8800, de norm onder de BENG-regelgeving (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en het nieuwe energielabel. Deze normering betreft alleen het gebouwgebonden energieverbruik.
Voor nieuwbouwwoningen gelden drie BENG-eisen:
- De maximale energiebehoefte in kWh per m² gebruiksoppervlak per jaar. Voor grondgebonden woningen is dat maximaal 55 kWh/m² en voor woongebouwen 65 kWh/m²;
- Het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m² gebruiksoppervlak per jaar. Deze bedraagt voor grondgebonden woningen maximaal 30 kWh/m² en voor woongebouwen maximaal 50 kWh/m²;
- Het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten. Voor grondgebonden woningen moet deze waarde boven de vijftig procent liggen en voor woongebouwen boven de veertig procent.
De BENG 1 eisen zijn behalve van de functie afhankelijk van de schiloppervlak/vloeroppervlak verhouding van het gebouw: de vormfactor. Voor ranke gebouwen liggen de eisen per vierkante meter lager dan voor compactere gebouwen.
De regelgeving voor nieuwbouw zal in de toekomst aangescherpt worden van BENG (bijna energieneutraal) naar ZEB/ENG (Zero Emission Building/ Energieneutraal.
Dat is echter nog steeds niet het niveau dat de werkgroep nodig acht. DGBC gaat er in de Paris Proof benadering vanuit dat nieuwbouw over het jaar gezien netto geen gebouwgebonden energiegebruik én gebruikersenergie heeft en dat de energie voor het bouwproces binnen het materiaalgebonden budget blijft.
Bestaande bouw
Om de doelen uit het regeerakkoord te halen heeft minister Rob Jetten een klimaatpakket gepresenteerd waarmee in alle sectoren extra maatregelen zijn aangekondigd. Eén daarvan is het uitfaseren van de label E, F en G huurwoningen voor 1 januari 2029. Ook moet er daarna bij renovatie van een huurwoning deze verplicht naar de Standaard voor woningisolatie worden gebracht.
Voor koopwoningen zijn er vooralsnog geen labelverplichtingen. De Europese Unie heeft in de EPBD IV (Energy Performance of Buildings Directive) voorstellen Minimum Energy Performance Standards (MEPS) opgenomen, maximaal toelaatbare energielabels. De EPBD IV is nog in onderhandeling, waarbij voor woningen het nog ter discussie staat of er MEPS komen voor individuele woningen of dat een gemiddeld minimum label op landsniveau gehaald moet worden. Verder zal er mogelijk een herijking van energielabels plaatsvinden met de introductie van Net Zero als toekomstig doel voor energielabel A (DGBC, 2022).
Daarnaast is de stap naar Zero Emission Buildings geïntroduceerd, als stap na NZEB (Nearly Zero Energy Buildings oftewel BENG) uit eerdere EPBD-versies.
Vanaf 2026 zijn hybride warmtepompen de standaard voor verwarming van woningen en mogen cv-ketels niet meer één-op-één vervangen worden door nieuwe ketels. Vooralsnog komt er geen verplichting voor zon-op-dak voor woningen. De bestaande salderingsregeling waarmee zon-op-dak gestimuleerd wordt, wordt juist afgebouwd tussen 2025 en 2031. Voor huurwoningen komt ter compensatie om zon-op-dak te blijven stimuleren hier wel een tijdelijke subsidieregeling voor in de plaats.
Paris Proof
Bij het Paris Proof programma staat de vraag hoe de gebouwde omgeving sneller (in 2040) aan de klimaatdoelstellingen van Parijs kan voldoen. DGBC stelt daarbij het werkelijk energiegebruik van gebouwen centraal. Een toenemend aantal partijen heeft zich met het Paris Proof Commitment eraan verbonden om het Paris Proof doel eerder dan 2050 te behalen en deze doelstelling uit te dragen in de sector en in de eigen keten. Het programma is gericht op ondernemerschap en koploperschap binnen de markt, om als sector zelf beweging te generen en daarmee vooruit te lopen op verplichtingen vanuit de overheid.
Om de opgave meetbaar te maken, is een benadering ontwikkeld om tot een norm voor zogeheten Paris Proof-gebouwen te komen. Met energielabel A voldoet een gebouw namelijk niet altijd aan de klimaatdoelen van Parijs. Bovendien zegt een goed energielabel weinig over een werkelijk laag energiegebruik. De Paris Proof doelen zijn afgeleid uit het beschikbare potentieel aan duurzame energie in 2050. Uit een eerste verkenning door DGBC bleek dat in 2050 ongeveer een derde van de huidige energiebehoefte centraal opgewekt kan worden. Daarom zijn de Paris Proof getallen een derde van het huidige gemiddelde verbruik. Deze ambitie van twee derde besparen is in een update van dit onderzoek uit 2020 bevestigd. Het resultaat is een getal voor het energiegebruik van woningen, waarmee voldaan wordt aan de klimaatdoelstellingen van Parijs.
Het kWh/m² gebruiksoppervlak (GO) betreft het totale energiegebruik omgerekend naar de uniforme eenheid kWh. Let op, het gaat hierbij om het werkelijke totale energiegebruik in kWh per m² per jaar, afgelezen 'op de meter' of van de energierekeningen. Een woning dat naar rato jaarlijks niet meer dan bovenstaande op de meter heeft staan, mag zich in de ogen van de DGBC een Paris Proof-woning noemen.
DGBC heeft naar aanleiding van vragen vanuit de markt meer richtlijnen gemaakt voor het berekenen van het verbruik per vierkante meter, en hoe met bijzondere posten zoals laadpunten moet worden omgegaan. Deze bepalingsmethode, genaamd WEii (Werkelijke Energie intensiteit indicator) is in samenwerking met TVVL opgesteld.
WEii-klassen en het Paris Proof doel
DGBC heeft in 2022 ook een Werkelijke Energie intensiteit indicator (WEii) voor woningen gepubliceerd. Daar komt uit dat om Paris Proof te halen, het doel voor grondgebonden woningen op 35 kWh/m² en voor appartementen op 45 kWh/m² ligt. Daarmee kunnen woningeigenaren en -gebruikers zien hoe zij op koers liggen voor Paris Proof.
Hiermee gaat een langgekoesterde wens van marktpartijen in vervulling. Het Paris Proof doel voor grondgebonden woningen is lager, omdat hier meer opwekking op de woning mogelijk is. Daarnaast is er een correctie voor kleine woningen onder de 75 m². De bewoners mogen 0,6 kWh/m² meer gebruiken per elke vierkante meter onder die 75 m², met een maximum van 15 kWh/m² en liggen dan nog op koers voor Paris Proof.
De WEii-score van een gebouw wordt berekend op basis van het werkelijke, gemeten energiegebruik en het gebruiksoppervlak van het gebouw. De eenheid van WEii is kWh per jaar, per m². Voor het ontwikkelen van het WEii Woningen Protocol is voortgeborduurd op de eerder gelanceerde WEii voor utiliteitsgebouwen. Daarbij is voor het bepalen van de Paris Proof doelen, zoals CO₂-neutraal bouwen in 2050, rekening gehouden met de haalbaarheid. Paris Proof doelen zijn daarnaast afgestemd met CRREM, een rapportagesysteem met reductiepaden naar 2050 dat door institutionele beleggers gebruikt wordt.